ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ9235

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
20-000870-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake illegale invoer en handel in zwaar vuurwerk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het invoeren, voorhanden hebben en ter beschikking stellen van illegaal vuurwerk, alsook voor deelname aan een criminele organisatie. De verdachte heeft in de periode van juni 2008 tot en met 19 december 2009, samen met anderen, opzettelijk consumentenvuurwerk, waaronder mortieren en Cobra's, vanuit Polen en Duitsland via België naar Nederland gebracht, zonder te voldoen aan de wettelijke eisen. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis wordt bevestigd, terwijl de verdediging een partiële vrijspraak heeft bepleit en heeft aangevoerd dat er sprake was van een eendaadse samenloop van feiten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en komt tot een andere bewezenverklaring. Het hof acht de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legt een gevangenisstraf op van twee jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk. Het hof overweegt dat de verdachte zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het gevaar dat zijn handelen met zich meebracht en dat er sprake was van een professionele en georganiseerde aanpak van de illegale vuurwerkhandel. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet milieubeheer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000870-11
Uitspraak : 23 april 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 februari 2011 in de strafzaak met parketnummer
01-997004-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
wonende te [woonplaats], [ adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van - kort gezegd - het invoeren, voorhanden hebben en ter beschikking stellen van illegaal vuurwerk (feit 1), het invoeren van illegaal vuurwerk zonder voorafgaande melding (feit 2) en deelneming aan een criminele organisatie (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van het voorarrest, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft tevens beslist over de in beslag genomen voorwerpen.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft een partiële vrijspraak bepleit van feit 1 en feit 2 en een algehele vrijspraak van feit 3. Verder is betoogd dat sprake is geweest van een eendaadse samenloop van de ten laste gelegde gedragingen. Ten slotte is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode juni 2008 tot en met 19 december 2009, te Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk meermalen, althans eenmaal, consumentenvuurwerk, waaronder mortieren, Cobra's, lawinepijlen, vlinders, flowerbeds en/of lawinepijlen vanuit Polen en/of Duitsland via België binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, voorhanden heeft gehad en/of aan een of meer anderen ter beschikking heeft gesteld, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, aangezien
- die mortieren herlaadbaar vuurwerk waren en/of
- de lading van (een of meer van) die Cobra's, vlinders en/of lawinepijlen niet uitsluitend bestond uit zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 2,5 gram en/of
- de effectlading van (een of meer van) die lawinepijlen niet uitsluitend bestond uit zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 2 gram en/of
- een of meer van die mortieren en/of flowerbeds een totaal gewicht had(den) van meer dan
10 kilogram;
2.
hij, te Eindhoven, althans in Nederland, als degene die in of omstreeks de periode van
juni 2008 tot en met 19 december 2009 tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, vuurwerk, waaronder flowerbeds, lawinepijlen, knalvuurwerk met lont en/of mortieren, binnen het grondgebied van Nederland bracht, (telkens) al dan niet opzettelijk, niet ten minste drie werkdagen voorafgaand aan het binnen Nederland brengen van dat vuurwerk schriftelijk het voornemen hiertoe heeft gemeld bij Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
3.
hij in of omstreeks de periode van juni 2008 tot en met 19 december 2009 te Eindhoven althans in Nederland en/of in België en/of in Polen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, bestaande uit hem verdachte en [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk binnen Nederland brengen, voorhanden hebben en/of ter beschikking stellen aan anderen van consumentenvuurwerk ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode juni 2008 tot en met 19 december 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk meermalen consumentenvuurwerk, waaronder mortieren, Cobra's, lawinepijlen, vlinders en flowerbeds vanuit Polen en/of Duitsland via België binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, voorhanden heeft gehad en aan anderen ter beschikking heeft gesteld, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, aangezien
- die mortieren herlaadbaar vuurwerk waren en
- de lading van die Cobra's, vlinders en lawinepijlen niet uitsluitend bestond uit zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 2,5 gram en
- de effectlading van die lawinepijlen niet uitsluitend bestond uit zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 2 gram en
- die mortieren en flowerbeds een totaal gewicht hadden van meer dan 10 kilogram;
2.
hij in Nederland, als degene die in de periode van juni 2008 tot en met 19 december 2009 tezamen en in vereniging met anderen meermalen vuurwerk, waaronder flowerbeds, lawinepijlen, knalvuurwerk met lont en mortieren, binnen het grondgebied van Nederland bracht, telkens opzettelijk, niet ten minste drie werkdagen voorafgaand aan het binnen Nederland brengen van dat vuurwerk schriftelijk het voornemen hiertoe heeft gemeld bij Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
3.
hij in de periode van juni 2008 tot en met 19 december 2009 in Nederland en in België heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, bestaande uit hem, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk binnen Nederland brengen, voorhanden hebben en ter beschikking stellen aan anderen van consumentenvuurwerk ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
C.
De verdediging heeft betoogd dat het bewijs dat is verkregen door de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen moet worden uitgesloten, omdat ten tijde van de inzet van die opsporingsmiddelen niet werd voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor die inzet. De raadsman heeft dit toegespitst op het ontbreken van een verdenking van een misdrijf als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv of een redelijk vermoeden dat in georganiseerd verband een dergelijk misdrijf wordt beraamd of gepleegd, en/of op het niet aan de orde zijn van een misdrijf dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, een en ander voor zover de wettelijke bepalingen waarop de opsporingsmiddelen zijn gestoeld deze eisen stellen.
D.1
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
D.2
Voordat de door de verdediging bedoelde bijzondere opsporingsmiddelen in 2009 werden ingezet, was er reeds veel informatie beschikbaar die belastend was voor verdachte en zijn broer. Dit is gerelateerd in het proces-verbaal Startdocument van 9 februari 2009 (p. 86 t/m 91, met bijlagen). Uit de stukken waarop dit proces-verbaal is gebaseerd, blijkt het volgende.
* In CIE-informatie van mei 2008 werd [medeverdachte 1], de broer van verdachte, genoemd als grote handelaar in zeer zwaar illegaal vuurwerk (p. 133 en 134 van het politiedossier).
* In de zaak [X] werd in november 2008 een grote partij vuurwerk aangetroffen. Verdachte [naam verdachte zaak X] gaf tijdens zijn verhoor van 15 november 2008 het telefoonnummer van de leverancier van dat vuurwerk. Het telefoonnummer bleek van [verdachte] te zijn. [naam verdachte zaak X] herkende [naam verdachte] op een pasfoto als zijnde de leverancier (p. 133 t/m 139 en zaak 1 van het politiedossier).
* In het onderzoek [Y] werd op 15 december 2008 geverbaliseerd dat was gebleken dat vuurwerk werd ingekocht bij ene [voornaam medeverdachte 1] uit Eindhoven. Het telefoonnummer dat door [voornaam medeverdachte 1] werd gebruikt behoorde toe aan [verdachte]. De informatiecoördinator van de KLPD Vuurwerkinformatieknooppunt meldde in deze zaak dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] bekend waren ter zake van de handel en het voorhanden hebben van zwaar en illegaal vuurwerk (p. 140 t/m 142 van het politiedossier).
* In de vuurwerkzaak in Reuver kwam de betrokkenheid van de broers [achternaam verdachte en medeverdachte 1] bij de handel in illegaal vuurwerk ook naar voren. In deze zaak werd verdachte [naam verdachte zaak Reuver] aangehouden in december 2008. Hij bleek vuurwerk geleverd te hebben gekregen van de ‘groep Eindhoven’. Die groep bestond uit twee broers en enkele anderen. Het zouden grote spelers in het illegale vuurwerkcircuit zijn. Op 22 december 2008 verklaarde [naam verdachte zaak Reuver] dat [voornaam medeverdachte 1] en [voornaam verdachte] de bedoelde broers uit Eindhoven waren. Het e-mailadres dat werd gebruikt voor de handel in vuurwerk ([e-mailadres]) was volgens [naam verdachte zaak Reuver] van [voornaam medeverdachte 1]. De handelaren uit Eindhoven reden dagelijks routes in Nederland om vuurwerk af te leveren. Ze zouden 40% van de illegale handel in handen hebben (158 t/m 170 van het politiedossier).
D.3
Voordat de bijzondere opsporingsmiddelen jegens verdachte werden ingezet was er dus al sprake van een verdenking van feiten waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer stond (o.a. art. 1.2.2 Vuurwerkbesluit jo. art. 9.2.2.1 Wet milieubeheer jo. art. 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten). Bovendien was er - in elk geval vanaf 22 december 2008 - een vermoeden dat die feiten in een georganiseerd verband werden gepleegd (‘groep Eindhoven’).
Het ging voorts om een vermoeden van een omvangrijke handel in zwaar vuurwerk, waarbij het vuurwerk door verdachte of zijn broer over de weg werd vervoerd, terwijl gevoeglijk kon worden aangenomen dat het vervoer niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen van veiligheid. Het ging dan ook om strafbaar feiten waarvan groot potentieel gevaar uitging. Naar het oordeel van het hof kan daarom ook gesproken worden van feiten die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleverden.
D.4
Gelet op het voorgaande, was aan de door de raadsman genoemde voorwaarden voor het aanwenden van de opsporingsmiddelen voldaan. Het verweer wordt derhalve verworpen.
E.1
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de algemene rapporten van het NFI over verschillende soorten vuurwerk, niet redengevend zijn voor het bewijs. Het NFI heeft immers niet specifiek het vuurwerk dat bij verdachte is aangetroffen onderzocht en beschreven.
E.2
Bovendien, zo stelt de verdediging, is het vuurwerkonderzoek niet door deskundige politieagenten gedaan.
F.1
Het hof overweegt aangaande dit verweer het volgende.
F.2
Het hof acht de rapporten van het NFI redengevend, omdat het NFI de gangbare soorten (consumenten)vuurwerk heeft onderzocht, die algemeen bekend zijn onder bepaalde benamingen. Ook in de onderhavige zaak zijn juist die benamingen gebruikt voor het verhandelde vuurwerk, onder meer op de in deze zaak gebruikte bestellijsten. Niet is gesteld of gebleken dat verdachte ander vuurwerk invoerde en verhandelde dan de gangbare soorten onder algemeen bekend zijnde benamingen. Gelet daarop kan voor de aard en eigenschappen van het vuurwerk in deze zaak, worden teruggegrepen op de rapporten van het NFI.
F.3
Het vergelijkend onderzoek is door specialisten op het gebied van vuurwerk gedaan, namelijk onderzoekers van VROM en milieuambtenaren. Het hof acht hun bevindingen betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Dat vergelijkend onderzoek uitsluitend door deskundige politieagenten gedaan zou mogen worden, zoals door de raadsman betoogd, is een eis die het recht niet stelt.
F.4
Gelet op het voorgaande, verwerpt het hof ook dit verweer in al zijn onderdelen.
G.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat eventueel aangetroffen ‘shells’ niet onder het begrip ‘mortieren’ kunnen worden gebracht dat bij het eerste gedachtestreepje van feit 1 staat. Mortieren zijn buizen, geen vuurwerk. Shells zijn vuurwerk, maar niet herlaadbaar.
H.1
Het hof overweegt aangaande dit verweer het volgende.
H.2
Een mortier is een herlaadbare buis die worden gebruikt om shells te lanceren. Een logische uitleg van het voorschrift dat consumentenvuurwerk niet herlaadbaar is (art. 8 Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004), is dat een mortier wordt beschouwd als onderdeel van dat vuurwerk. De aangetroffen mortieren kunnen daarom als zijnde herlaadbaar vuurwerk in de bewezenverklaring worden opgenomen.
H.3
Voor deze uitleg heeft het hof steun gevonden in het volgende.
De wetgever heeft op dit punt een aanpassing gemaakt zoals verwoord in de thans geldende Regeling consumenten- en theatervuurwerk. In artikel 2 lid 4 van die regeling is nu voorgeschreven:
“Van consumentenvuurwerk mag uitsluitend een lanceerbuis deel uitmaken die voldoet aan de volgende eisen:
a. het af te steken consumentenvuurwerk is in de lanceerbuis bevestigd, en
b. de lanceerbuis is uitsluitend geschikt voor eenmalig gebruik.”
De toelichting houdt onder meer in:
“De huidige formulering is een precisering van de eerdere formulering ‘niet herlaadbaar’. Voor consumenten mag slechts kant-en-klaar eenmalig te gebruiken vuurwerk beschikbaar zijn. Hergebruik van de lanceerbuis bijvoorbeeld voor het afsteken van mortieren is slechts voorbehouden aan personen met gespecialiseerde kennis.”
I.
Hetgeen de verdediging overigens heeft aangevoerd ten aanzien van de ten laste gelegde feiten, wordt weerlegd door de in de aanvulling op te nemen bewijsmiddelen.
J.
Het hof komt tot verwerping van alle bewijsverweren.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachtes strafbare handelen moet worden gezien als een eendaadse samenloop, zodat slechts één strafbepaling zou moeten worden toegepast.
Het hof volgt de verdediging daarin niet. De ten laste gelegde feiten kunnen los van elkaar worden gezien. Hoewel de aan verdachte ten laste gelegde feiten telkens in verband staan met de handel in illegaal vuurwerk en ten dele gelijktijdig zijn begaan, verschillen de strekkingen van de in het geding zijnde delictsomschrijvingen wezenlijk. Feit 1 heeft betrekking op het daadwerkelijk invoeren, voorhanden hebben en ter beschikking stellen van het illegale vuurwerk, terwijl feit 2 ziet op de naleving van administratieve voorschriften. Bij feit 3 staat het georganiseerde verband waarbinnen de handel in illegaal vuurwerk plaats heeft gevonden centraal. Het hof neemt in deze zaak dan ook een meerdaadse samenloop aan.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zekere duur. Het hof neemt daarbij in overweging:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd,
- de omstandigheid dat verdachte op grote schaal gedurende lange tijd illegaal vuurwerk heeft ingevoerd in Nederland,
- dat verdachte zich kennelijk onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het potentiële gevaar voor levende wezens en goederen dat uitging van zijn omvangrijke handel en
- de grote mate van professionaliteit en georganiseerdheid van de handel (bestellijsten, internationale samenwerking).
Het hof houdt echter ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn huidige woon- en werksituatie. Daarin ziet het hof aanleiding om, in afwijking van de vordering van de advocaat-generaal, te volstaan met een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof stelt vast dat er sinds het instellen van hoger beroep tot aan de dag van de uitspraak van het hof meer dan twee jaren zijn verlopen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die dat rechtvaardigen, zodat moet worden vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, is geschonden. Nu het echter gaat om een geringe overschrijding van die termijn en de laatste aanhouding van de zaak heeft plaatsgevonden in het belang van de verdediging, volstaat het hof met de enkele constatering van de overschrijding.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36c, 47, 57, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en de artikelen 1.2.2 en 1.3.2 van het Vuurwerkbesluit, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
20 stuks vuurwerk FP3, 1 extra laute Deutsche Kracher, 1 rode lanceerbuis, 10 dozen vuurwerk, 3 tassen vuurwerk, 17 dozen vuurwerk, 1 lanceerbuis, 1 doos mortieren, 3 inch Jorge, 1 doos mortieren 4 inch Weco, 1 doos mortieren 2,5 inch Triplex en 2 cakeboxen Jorge.
Aldus gewezen door
mr. J.J. van der Kaaden, voorzitter,
mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend en mr. H. Harmsen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, griffier,
en op 23 april 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.