8.3.1.Vast staat in hoger beroep dat op het vervoer in kwestie de CMR van toepassing is, nu er sprake is van internationaal vervoer over de weg tussen twee landen die beide zijn aangesloten bij de CMR.
8.3.2.Grief 2 is gericht tegen r.o. 2.9. van het beroepen eindvonnis, waarin de rechtbank - kort samengevat - heeft overwogen dat de in art. 32 lid 1 CMR geregelde schorsing van de verjaring te veel van de in het Nederlandse recht geregelde verlenging verschilt om daarbij te kunnen aanknopen als het gaat om de invulling van de vereisten die voor de schorsing onder de CMR gelden. De rechtbank oordeelde dat zij de schorsing zal beoordelen naar het stuitingsleerstuk omdat daar wel een parallel kan worden getrokken. Volgens de toelichting op de grief is de rechtbank voorbij gegaan aan de dwingendrechtelijke regels van art. 32 lid 2 CMR. Alleen voor de vereisten aan de schriftelijke vordering ex art. 32 lid 2 CMR kan worden aangesloten bij het Nederlandse recht, aldus de toelichting.
8.3.3.Grief 3 ziet op het oordeel van de rechtbank over de stuiting van de verjaring. De rechtbank heeft in r.o. 2.11 overwogen dat de rechtsvordering tot vergoeding van schade als gevolg van diefstal geen rechtsvordering is tot nakoming van een verbintenis, zodat de verjaring slechts wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning indien deze binnen zes maanden wordt gevolgd door het instellen van een eis of een andere daad van rechtsvervolging, als voorzien in art. 3:317 lid 2 jo art. 3:316 BW. Ten onrechte, aldus de grief, waarin voorts in de toelichting wordt betoogd dat stuiting na schorsing mogelijk is, zodat de vordering van DSV Road nog niet was verjaard.
8.3.4.Het hof zal deze grieven samen beoordelen en stelt daarbij het volgende voorop.
Vaststaat dat er sprake was van volledig verlies van de vervoerde goederen. Art. 32 lid 1 sub b CMR bepaalt dat bij volledig verlies de verjaring loopt vanaf de dertigste dag na afloop van de bedongen termijn of, bij gebreke van een dergelijke termijn, vanaf de zestigste dag na de inontvangstneming van de goederen door de vervoerder. Nu gesteld noch gebleken is dat er sprake was van een bedongen termijn houdt dit in het onderhavige geval in dat de verjaringstermijn aanving op 10 juli 2006.
8.3.5.Art. 32 CMR is een dwingendrechtelijke bepaling. In het tweede lid van art. 32 wordt bepaald dat de verjaringstermijn van een jaar wordt geschorst door een schriftelijke vordering en dat deze schorsing eindigt als de vervoerder de vordering schriftelijk afwijst en de daarbij gevoegde stukken terugzendt. Lid 3 bepaalt dat de schorsing van de verjaring wordt beheerst door de wet van het gerecht waarvoor de zaak aanhangig is, en dat hetzelfde geldt voor de stuiting van de verjaring.
Het Nederlandse (interne) recht kent geen afzonderlijke regeling voor schorsing van de verjaring (meer). Gelet op het dwingendrechtelijke karakter van de CMR dient daarom de regeling in art. 32 CMR voor schorsing (= onderbreking) van de verjaringstermijn (en de hervatting na afloop daarvan) uitgangspunt te zijn, met de daarin omschreven voorschriften voor het indienen resp. afwijzen van de vordering. Wel bevat het Nederlandse (interne) recht een regeling voor de wijze waarop de verjaring kan worden gestuit, welke dus door het interne (hier: Nederlandse) recht wordt beheerst.
8.3.6.Het hof is van oordeel dat de correspondentie tussen partijen voorafgaand aan de aanvang van de verjaringstermijn op 10 juli 2006 in dezen geen betekenis heeft omdat, hoewel een nog niet lopende verjaring wel kan worden geschorst, deze schorsing in kwestie al was beëindigd voordat de verjaring een aanvang nam.
De brief van de advocaat van DSV Road van 20 juni 2007 kan in beginsel tot gevolg hebben gehad dat daardoor de lopende verjaring werd geschorst totdat Preventass de aansprakelijkheid wederom verwierp op 28 juni 2007. Dit zou dan hebben meegebracht dat de vordering van DSV Road op 18 juli 2007 zou zijn verjaard. DSV stelt zich echter op het standpunt dat zij deze lopende verjaringstermijn tijdig – namelijk bij dezelfde fax van haar advocaat van 20 juni 2007 – heeft gestuit.
8.3.7.De rechtbank was van oordeel dat een rechtsgeldige stuiting in dit geval slechts was geschied indien binnen zes maanden een procedure zou zijn begonnen, wat niet het geval was. BB stelt zich op het standpunt (“wat er ook zij van de redenering van de rechtbank”) dat stuiting van een lopende verjaring onder de CMR niet mogelijk is, nu de CMR slechts voorziet in een schorsingsregeling.
Het hof overweegt dat het enige wat de CMR over verjaring bepaalt, is, dat de stuiting van de verjaring wordt beheerst door de wet van het gerecht waar de zaak aanhangig is. Al hieruit blijkt dat stuiting onder het CMR wel tot de mogelijkheden behoort. De vraag is echter of stuiting na schorsing mogelijk is. Deze kwestie wordt in de rechtspraak en literatuur verschillend beantwoord.
8.3.8.In het onderhavige geval heeft DSV Road in haar fax van 20 juni 2007 expliciet een beroep op stuiting van de verjaring gedaan. In de onderhavige procedure beroept zij zich daarnaast op de schorsende werking van diezelfde fax. De fax van 20 juni 2007 had naar het oordeel van het hof wel de beoogde stuitende werking. Op het onderhavige geval is, anders dan de rechtbank oordeelde, art. 3:317 lid 1 BW van toepassing nu hier sprake is van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis als bedoeld in dat artikel. Uitdrukkelijk heeft de wetgever bedoeld dat de rechtsvordering tot schadevergoeding hieronder dient te worden begrepen.
8.3.9.Een rechtsgeldig beroep op stuiting van de verjaring breekt een lopende verjaring af en doet een nieuwe zelfde termijn gaan lopen, terwijl bij schorsing van de verjaring de lopende verjaringstermijn slechts wordt onderbroken: zodra de schorsing is opgeheven herneemt de verjaring haar loop. Hierom kan aan een- en dezelfde fax niet zowel stuitende als schorsende werking toekomen. Nu bovendien het beroep op stuiting eerder is gedaan dan dat op schorsing is de verjaringstermijn van de vordering van DSV Road door de fax van 20 juni 2007 afgebroken (gestuit en niet geschorst) en is zij op 21 juni 2007 opnieuw gaan lopen.
8.3.10.Deze nieuwe verjaringstermijn is vervolgens op 8 mei 2008 opnieuw gestuit door de brief van DSV Road aan BB. Deze brief kan naar het oordeel van het hof worden beschouwd als een mededeling in de zin van art. 3:317 lid 1 BW nu deze brief een voldoende duidelijke waarschuwing aan BB inhield dat deze er rekening mee moest houden dat DSV Road van mening bleef dat BB jegens haar aansprakelijk was ter zake het verlies van de lading. DSV Road herhaalde hierin haar eerder uitvoeriger ingenomen standpunt dat zij de door BB gevorderde vrachtpenningen niet betaalde omdat zij deze had verrekend met haar tegenvordering ter zake de diefstal van de lading op BB. Zou BB dit standpunt niet delen, en de verrekening ongedaan willen maken, dan diende BB er dus rekening mee te houden dat zij bewijs en andere gegevens niet moest verwaarlozen teneinde zich tegen de (in BB’s optiek dus ten onrechte in verrekening gebrachte) vordering van DSV Road te kunnen verweren.
Op 17 december 2008 heeft DSV Road dit standpunt nogmaals herhaald.
8.3.11.Dit betekent dat de eis in reconventie, die op 11 november 2009 was ingesteld, tijdig was en dat de grieven 2 en 3 slagen.