ECLI:NL:GHSHE:2013:CA3995

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
HV 200.117.805 & HD 200.116.977, omgezet in HV 200.127.511
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake alimentatie en ontvankelijkheid in het familierecht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Breda van 24 juli 2012, waarin onder andere de echtscheiding werd uitgesproken en de man werd verplicht tot het betalen van een maandelijkse bijdrage van € 877,- aan de vrouw voor haar levensonderhoud. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 mei 2013, waarbij beide partijen werden bijgestaan door hun advocaten. De man stelde dat hij niet kon berusten in de beschikking en dat de vrouw op de hoogte was van zijn intentie om in hoger beroep te gaan. De vrouw betwistte echter de ontvankelijkheid van de man, omdat deze niet tijdig grieven had ingediend en het hoger beroep niet op de juiste wijze was ingesteld.

Het hof oordeelde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep. Het hof stelde vast dat de man zijn hoger beroep had ingeleid met een dagvaarding zonder gelijktijdige vermelding van de grieven, wat in strijd was met de vereisten van artikel 359 juncto artikel 278 van het Wetboek van Rechtsvordering. De advocaat van de man had verklaard dat tijdgebrek de reden was voor deze gang van zaken, maar het hof oordeelde dat dit als misbruik van recht moest worden aangemerkt. De omstandigheid dat de zaak eerder was verwezen naar een kamer die belast was met de behandeling van verzoekschriften, gaf de man geen rechten om alsnog grieven te formuleren. Uiteindelijk verklaarde het hof de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en compenseerde de proceskosten tussen partijen.

De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 juni 2013, waarbij het hof de gebruikelijke regel volgde dat ieder partij zijn eigen kosten draagt in deze familierechtelijke procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 20 juni 2013
Zaaknummer: HV 200.117.805/01 en HD 200.116.977/01, omgezet in HV 200.127.511/01
Zaaknummer eerste aanleg: 244386 / FA RK 12-142
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.C.M. Nuijten,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.R. Klaver.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 24 juli 2012.
2. Het geding in hoger beroep in de zaken HV 200.117.805/01 en HD 200.116.977/01, omgezet in HV 200.127.511/01
2.1. Bij exploot van dagvaarding van 23 oktober 2012 is de man in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Breda gegeven beschikking van 24 juli 2012.
2.2. Bij H1-formulier van 19 november 2012 heeft de man verzocht om de zaak te verwijzen naar een kamer van dit hof die is belast met de behandeling van verzoekschriften.
2.3. Bij brief van 20 november 2012 heeft de vrouw medegedeeld dat het appel niet op correcte wijze is ingesteld en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren, met veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep.
2.4. De man heeft bij brief van 21 november 2012 aangegeven ervan uit te gaan dat een verwijzing volgt naar de ‘familiekamer’.
2.5. Bij arrest van 27 november 2012 (zaaknummer HD 200.116.977/01, thans omgezet in HV 200.127.511/01) heeft de enkelvoudige kamer van dit hof overwogen dat het feit dat de procedure in hoger beroep is ingeleid met een dagvaarding niet leidt tot niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep en dat eventuele andere gronden voor niet-ontvankelijkheid dienen te worden beoordeeld door een kamer van dit hof die is belast met de behandeling van verzoekschriften. De enkelvoudige kamer van dit hof heeft de zaak verwezen naar vorenbedoelde kamer en bevolen dat de procedure met inachtneming van de regels van de verzoekschriftenprocedure wordt voortgezet en iedere verdere beslissing aangehouden.
2.6. Eveneens op 27 november 2012 heeft de man een beroepschrift met producties ingediend (zaaknummer HV 200.117.805/01). Daarin heeft de man verzocht voormelde beschikking van de rechtbank Breda van 24 juli 2012 te vernietigen voor zover het betreft de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man ter zake niets verschuldigd is, althans een zodanig lager bedrag te bepalen als het hof juist acht en voorts, ingeval een alimentatieverplichting wordt opgelegd, ter zake te bepalen dat deze een maximale duur zal hebben van vijf jaar.
2.7. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 januari 2013, heeft de vrouw verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep, althans deze verzoeken af te wijzen, kosten rechtens.
2.8. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. J.C.M. Nuijten;
- de vrouw, bijgestaan door mr. W.J. Jurgens, kantoorgenoot van mr. Klaver.
2.9. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 24 april 2013;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 26 april 2013;
- de brief met bijlage van de advocaat van de man d.d. 3 mei 2013.
3. De beoordeling
3.1. Partijen zijn op 23 mei 1986 gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] geboren [Z.], verder te noemen [minderjarig kind]. [minderjarig kind] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Breda tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 12 oktober 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw moet voldoen een bedrag van € 877,- per maand met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en is het verzoek van de man om de alimentatieduur te beperken tot vijf jaar, afgewezen.
3.3. De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ontvankelijkheid
3.4. Het hof ziet zich vooreerst voor de vraag gesteld of de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
3.5. De man is van mening dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Daartoe voert hij, verkort weergegeven, aan dat nu het voor de vrouw, door het uitbrengen van de dagvaarding, duidelijk was dat de man niet kon berusten in de beschikking van de rechtbank Breda van 24 juli 2012 voor zover het betreft de partneralimentatie en zij erop bedacht behoorde te zijn dat de grieven zouden volgen, zij niet geschaad is in haar (proces)belang. Aldus staat – mede in achtgenomen het bepaalde in artikel 69 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) – niets de ontvankelijkheid in de weg.
3.6. De vrouw daarentegen is van mening dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord. Daartoe voert zij aan dat de man binnen drie maanden na de bestreden beschikking hoger beroep had dienen in te stellen, onder vermelding van de gronden waarop dit beroep berust. Nu de man ten onrechte bij dagvaarding in hoger beroep is gekomen, zonder gelijktijdige vermelding van de grieven, rest er geen andere conclusie dan dat de gronden te laat zijn ingediend, hetgeen met zich brengt dat de man niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard. Artikel 69 Rv kan de man dan ook niet baten, nu dit artikel in onderhavig geval toepassing mist.
3.7. Ingevolge artikel 359 juncto artikel 278 Rv dient het processtuk waarmee het hoger beroep wordt ingeleid de gronden (grieven) te bevatten waarop dit hoger beroep berust. In beginsel kunnen na het verstrijken van de appeltermijn – behoudens heel bijzondere omstandigheden – geen nieuwe gronden worden aangevoerd.
3.8.1 Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de man desgevraagd expliciet naar voren gebracht dat hij, als familierechtadvocaat, bekend is met de wijze van procederen in het familierecht, waaronder scheidingszaken. Het inleiden van het hoger beroep met een dagvaarding vond zijn oorzaak in tijdgebrek voor het formuleren van gronden, zo begrijpt het hof de uitlatingen van de advocaat.
3.8.2. Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat (de advocaat van) de man – door op de laatste dag van de appeltermijn bij dagvaarding in hoger beroep te gaan zonder vermelding van grieven in plaats van bij verzoekschrift, waarin de gronden ingevolge artikel 359 Rv juncto artikel 278 Rv opgenomen moeten zijn – zich een extra, buitenwettelijke termijn verschaft voor het formuleren van grieven, gezien hetgeen hierboven onder 3.8.1. is vermeld, als misbruik van recht dient te worden aangemerkt.
3.8.3. Aan de omstandigheid dat de zaak bij arrest van 27 november 2012 is verwezen naar een kamer van dit hof die is belast met de behandeling van verzoekschriften – en aldus de wissel is omgezet – en het hoger beroep niet aanstonds niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van tijdig ingediende grieven, kan de man geen rechten ontlenen, nu die beslissing een procesinstructie is en geen beoordeling ten gronde bevat. Het is aan de kamer belast met de behandeling van verzoekschriften te bepalen of appellant de mogelijkheid wordt gegeven alsnog grieven te formuleren. Het hof zal gezien de omstandigheid dat sprake is van misbruik van recht, daartoe geen gelegenheid geven. Het door de man op 27 november 2012 ter griffie van het hof ingediende beroepschrift waarin wel grieven geformuleerd zijn, zal het hof derhalve, voor zover dat beschouwd zou moeten worden als formulering van de grieven in de zaak die bij exploot van dagvaarding van 23 oktober 2012 zonder grieven is ingeleid, buiten beschouwing laten.
3.8.4. Dat, zoals de man stelt, de vrouw door het uitbrengen van de dagvaarding op de hoogte was van het feit dat de man zich niet met de beschikking van de rechtbank Breda van 24 juli 2012 kon verenigen en zij derhalve had kunnen en moeten weten dat de man nog grieven zou formuleren, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.8.5. Nu de man in het hoger beroep in de zaak HD 200.116.977/01 omgezet in HV 200.127.511/01 geen grieven heeft geformuleerd zal de man in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.9. Voor zover het door de man op 27 november 2012 ter griffie van het hof ingediende beroepschrift waarin wel grieven geformuleerd zijn, beschouwd dient te worden als een zelfstandig beroepschrift, is dit beroepschrift met overschrijding van de appeltermijn door de man ingediend en zal de man in dit beroep (HV 200.117.805/01) niet ontvankelijk verklaard worden.
3.10. Het voorgaande brengt met zich dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep in de zaak HV 200.117.805/01 alsmede in de zaak HD 200.116.977/01, omgezet in HV 200.127.511/01.
Proceskosten
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.
4. De beslissing
Het hof:
in de zaak HV 200.117.805/01, alsmede in de zaak HD 200.116.977/01, omgezet in HV 200.127.511/01:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, P.A.J.Th. van Teeffelen en A.E. van Solinge en – na mondeling uitspraak te hebben gedaan op 14 mei 2013 – in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2013.