ECLI:NL:GHSHE:2014:1

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 januari 2014
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
20-001834-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijke onvoorzichtigheid als bestuurder

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 30 maart 2012 op de A50 te Veghel, waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto (merk Seat, type Ibiza), een andere auto (merk Volkswagen) heeft afgesneden. Dit leidde ertoe dat de bestuurder van de Volkswagen de controle over haar voertuig verloor, waardoor het voertuig van het talud afreed en de inzittende, genaamd [A], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken sleutelbeen en een gebroken wervel. De verdachte werd eerder door de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. Tegen deze uitspraak heeft de verdachte hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de getuigen, waaronder de inzittenden van de Volkswagen, zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft betoogd dat de bestuurder van de Volkswagen, mevrouw [B], plotseling gas heeft gegeven, wat zou hebben bijgedragen aan het ongeval. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de verdachte door zijn aanmerkelijke onvoorzichtigheid het ongeval heeft veroorzaakt. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk.

Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van het letsel van de inzittende van de Volkswagen en de verkeersveiligheid. De beslissing is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij een ander lichamelijk letsel is toegebracht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-001834-13
Uitspraak : 6 januari 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2013 in de strafzaak met parketnummer 01/840536-12 tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde, gekwalificeerd als “overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht”, veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat de verdachte integraal van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Subsidiair heeft hij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich ten aanzien van de strafoplegging niet met het vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 30 maart 2012 te Veghel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een (personen)auto (merk Seat, type Ibiza), daarmede rijdende over de weg, de A50, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende over de A50 een (gezien verdachtes rijrichting) (rechts) vóór hem rijdende (personen)auto (merk Volkswagen) (links) ingehaald en/of is vervolgens (terwijl voornoemde personenauto (merk Volkswagen) nog naast verdachtes voertuig reed, althans net (rechts) achter verdachtes voertuig reed) de rechterrijstrook opgereden en/of heeft daarbij dat voertuig (Volkswagen) afgesneden en/of is tegen dat voertuig aangereden/gebotst en/of heeft dat voertuig de vluchtstrook ingedrukt,
waardoor (althans mede waardoor) de bestuurder van die (personen)auto (merk Volkswagen) de controle over haar voertuig is verloren en/of (vanaf de vluchtstrook) een talud is afgereden/afgerold, waardoor een ander (genaamd [A], inzittende in de Volkswagen) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken sleutelbeen en/of een gebroken/gescheurde wervel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:hij op of omstreeks 30 maart 2012 te Veghel als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Seat, type Ibiza), daarmee rijdende op de weg, de A50, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers heeft verdachte
rijdende over de A50 een (gezien verdachtes rijrichting) (rechts) vóór hem rijdende (personen)auto (merk Volkswagen) (links) ingehaald en/of is vervolgens (terwijl voornoemde personenauto (merk Volkswagen) nog naast verdachtes voertuig reed, althans net (rechts) achter verdachtes voertuig reed) de rechterrijstrook opgereden en/of heeft daarbij dat voertuig (Volkswagen) afgesneden en/of de vluchtstrook ingedrukt,
waardoor (althans mede waardoor) de bestuurder van die (personen)auto (merk Volkswagen) de controle over haar voertuig is verloren en/of (vanaf de vluchtstrook) een talud is afgereden/afgerold.
Onder de tenlastelegging is vermeld dat de daarin gebruikte termen en uitdrukkingen, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 (hierna ook: WVW 1994) betekenis is gegeven, worden geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd. Het hof verstaat deze vermelding aldus, dat de in de tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen, ook voor zover daaraan
krachtensde WVW 1994 betekenis is gegeven, worden geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd. Gelet hierop, alsmede op de definities van rijbaan en rijstrook in artikel 1, onder ad en ae (oud), van het RVV 1990, heeft het hof in de tenlastelegging - overeenkomstig de kennelijke bedoeling van de steller daarvan - rechterrijbaan verbeterd gelezen als rechterrijstrook. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging, nu blijkens het onderzoek ter terechtzitting geen misverstand heeft bestaan omtrent hetgeen hem wordt verweten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 maart 2012 te Veghel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto (merk Seat, type Ibiza), daarmede rijdende over de weg, de A50, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig te handelen als volgt:
verdachte heeft rijdende over de A50 een (gezien verdachtes rijrichting) rechts vóór hem rijdende personenauto (merk Volkswagen) links ingehaald en is vervolgens, terwijl voornoemde personenauto (merk Volkswagen) nog naast verdachtes voertuig reed, de rechterrijstrook opgereden en heeft daarbij dat voertuig afgesneden en heeft dat voertuig de vluchtstrook ingedrukt,
waardoor de bestuurder van die personenauto (merk Volkswagen) de controle over haar voertuig is verloren en vanaf de vluchtstrook een talud is afgereden/afgerold, waardoor een ander, genaamd [A], inzittende in de Volkswagen, zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken sleutelbeen en een gebroken/gescheurde wervel, werd toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Schuld aan het verkeersongeval
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uitgegaan dient te worden van de lezing van de verdachte dat de bestuurder van de Volkswagen, mevrouw [B], plots gas heeft bijgegeven toen hij haar was voorbijgereden en hij de rechterrijstrook opreed. In aanmerking dient te worden genomen dat een alcoholcontrole uitwees dat [B] alcohol had gedronken (volgens de raadsman ten tijde van het ongeluk minstens 0,5 promille). Het is daarom aannemelijk dat zij als gevolg van de alcohol een onjuiste inschatting en manoeuvre heeft uitgevoerd. Ook de andere inzittende van de Volkswagen, de heer [A], had alcohol gedronken. [B] en [A] hebben, aldus de raadsman, tegenstrijdig verklaard en hebben er belang bij om de schuld in de schoenen van de verdachte te schuiven. Hun verklaringen zouden daarom volgens de raadsman van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het hof gaat uit van de verklaring die de verdachte op 30 maart 2012 om 21.50 uur ter plaatse op de A50 - direct na het verkeersongeval - heeft afgelegd over zijn eigen inhaalmanoeuvre.
Die verklaring houdt onder meer het volgende in (p. 15): “Toen ik naar rechts stuurde, zag ik plotseling dat die Polo
(hof: de Volkswagen Polo waarin [B] en [A] zaten)nog rechts naast mij reed. Op het moment dat ik op de rechterrijstrook reed, zag ik dat die Polo rechts naast mij op de vluchtstrook reed. Waarschijnlijk heb ik door mijn rijgedrag die Polo op de vluchtstrook doen belanden. (…) Op het moment dat die Polo rechts naast mij op de vluchtstrook reed, reden we nog met een snelheid van naar schatting 120 à 130 kilometer per uur. Daarop zag ik dat die Polo begon te slingeren. Opeens zag ik geen koplampen meer.”
Van belang acht het hof dat de verdachte niet toen reeds heeft verklaard (zoals hij later ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 8 mei 2013 wel verklaarde) dat de bestuurder van de Volkswagen Polo ([B]) gas heeft bijgegeven (het hof begrijpt: de rijsnelheid heeft verhoogd) op het moment dat de verdachte zijn inhaalmanoeuvre uitvoerde. Dat zo verklaren had wel in de rede gelegen, indien zo’n snelheidsverhoging daadwerkelijk had plaatsgevonden, althans daadwerkelijk was vastgesteld door de verdachte.
[B], van wie blijkens de uitslag van het bloedonderzoek door het NFI niet is gebleken dat zij meer alcohol had gedronken dan wettelijk was toegestaan (p. 6, 18 en 24), heeft tegenover de politie op 30 maart 2012 het volgende verklaard (p. 19):
“Nadat ik (…) terug ging naar de rechterrijbaan
(het hof leest: rechterrijstrook), zag ik dat de gele auto
(hof: de Seat waarin de verdachte reed)me (…) inhaalde. Waarbij de bestuurder me afsneed. Ik ben vervolgens uitgeweken naar de vluchtstrook. Ik wilde terugsturen, omdat ik merkte dat ik op de vluchtstrook reed. Ik zag dat de bestuurder van de gele auto ook naar rechts terug kwam. Hierop heb ik direct weer naar rechts gestuurd. (…) Doordat ik naar rechts stuurde, raakte ik van het talud af.”
[A], de andere inzittende van de Volkswagen, heeft het volgende tegenover de politie op 3 april 2012 verklaard (p. 27): “Vervolgens zag ik dat de gele auto links naast ons kwam rijden. Ik zag dat de gele auto ineens naar rechts kwam en ons afsneed. (…) Waardoor mijn vriendin de vluchtstrook op reed. Ik zag dat mijn vriendin terug de rijbaan op wilde rijden. Ik zag dat dit niet lukte. (…) Ik merkte dat onze auto daardoor begon te slingeren en we het talud af rolden.”
Deze verklaringen van [B] en [A] komen wat betreft de inhaalmanoeuvre en de wijze waarop hun auto van het talud is geraakt met elkaar overeen. Zij komen bovendien overeen met de verklaring van de verdachte zelf wat betreft het op de vluchtstrook geraken van hun auto. Het hof ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen die [B] en [A] hebben afgelegd.
Het hof concludeert uit de hiervoor weergegeven verklaringen dat het verkeersongeval, waarbij de Volkswagen eerst door toedoen van de verdachte op de vluchtstrook is beland en vervolgens het talud is afgereden, aan de schuld van de verdachte te wijten is.
De verdachte heeft in het donker (30 maart 2012 omstreeks 21.25 uur) en rijdend op een onverlicht deel van de snelweg (p. 9), na een inhaalmanoeuvre met hoge snelheid over de linkerrijstrook, zijn auto te snel teruggestuurd naar de rechterrijstrook, immers hij sneed de Volkswagen zodanig dat deze moest uitwijken naar de vluchtstrook.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk is geworden dat deze situatie is ontstaan doordat de bestuurster van de Volkswagen gas heeft bijgegeven toen haar auto, rijdend op de rechterrijstrook, werd ingehaald door de auto van de verdachte.
Toen vervolgens de bestuurster van de Volkswagen weer naar links wilde sturen om terug te komen op de rechterrijstrook, bevond de auto van de verdachte zich naast haar, als gevolg waarvan de bestuurster van de Volkswagen wederom naar rechts stuurde, waarna de Volkswagen van het talud afraakte.
Deze reacties van de bestuurster van de Volkswagen ([B]) op het rijgedrag van de verdachte zijn niet zo onwaarschijnlijk of onbegrijpelijk dat de oorzaak van het ongeval hoofdzakelijk of in belangrijke mate is toe te schrijven aan haar reacties. Zij doen daarom naar het oordeel van het hof niet af aan de mate van schuld van de verdachte aan het ontstaan van het ongeval
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig dient te worden gekwalificeerd.
Zwaar lichamelijk letsel
Het hof acht bewezen dat door het ongeval aan [A] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Daarbij heeft het hof de ernst van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel in aanmerking genomen, zoals een en ander blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [A] d.d. 10 december 2013. Uit die schriftelijke slachtofferverklaring blijkt onder meer dat [A] tot op heden drie operaties heeft moeten ondergaan tengevolge van het ongeval. Bij één van deze operaties is een plaat met zes schroeven ingezet.
De schriftelijke slachtofferverklaring wordt op de voet van artikel 344, eerste lid onder 5º, van het Wetboek van Strafvordering tot bewijs gebezigd.
Het hof merkt daarbij op dat die verklaring buiten het kader van de artikelen 51e en 302 van het Wetboek van Strafvordering in een schriftelijk bescheid is vastgelegd.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld in artikel 175, eerste lid, aanhef en onder b, van die wet. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij, als gevolg van aanmerkelijke onvoorzichtigheid, als bestuurder van een personenauto daarmee een andere auto - kort gezegd - heeft afgesneden en zodoende die auto de vluchtstrook heeft ingedrukt, waarna die auto van het talud is afgereden.
Het ongeval heeft ernstige gevolgen gehad voor de inzittende van de auto die het talud afreed, zoals onder meer blijkt uit diens schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 10 december 2013: “Het rechter sleutelbeen was gebroken en een nekwervel gescheurd. (…) De breuk in het sleutelbeen was op zodanige manier gebroken dat die nooit aan elkaar kon groeien. Er is een plaat met zes schroeven ingezet. In september 2012 bij een controle bleek het bot niet aan elkaar gegroeid te zijn en ben ik weer geopereerd. (…) Afgelopen september ben ik voor de derde keer geopereerd, omdat ik heel veel last had van de plaat in de schouder. Tot nu toe heb ik nog continu pijn aan die schouder en slik daar ’s nachts pijnstillers voor (…). Met gestrekte arm kan ik nog niks tillen. (…) Ongeveer vier maanden na het ongeluk heb ik niet gewerkt. (…) Na de operatie in september [2012] weer ziek thuis tot begin januari [2013] en per 1 april 2013 kon ik mijn functie als procesoperator hervatten. (…) [Ik] ben sinds de laatste operatie weer ziek thuis. Half december moet in terug naar de bedrijfsarts.”
Voor het bepalen van de op te leggen straf neemt het hof de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, tot uitgangspunt.
Gelet daarop wordt in de regel voor het veroorzaken van een verkeersongeval - uitgaande van een aanmerkelijke verkeersfout, terwijl de veroorzaker geen alcohol heeft gebruikt, waarbij aan een persoon zwaar lichamelijk letsel is toegebracht - een taakstraf voor de duur van 90 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden onvoorwaardelijk passend geacht.
Het hof houdt rekening met het feit dat uit een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 november 2013 blijkt dat hij niet eerder ter zake van enig strafbaar feit is veroordeeld, alsmede met zijn overige persoonlijke omstandigheden, waaronder begrepen het belang van de verdachte bij het behoud van zijn rijbewijs, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Dit laatste betekent echter niet dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke rijontzegging zal worden opgelegd, zoals door de raadsman is bepleit. Het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid weegt naar het oordeel van het hof zwaarder dan het belang van de verdachte bij behoud van zijn rijbewijs. Het verweer van de raadsman wordt in zoverre verworpen. Het hof ziet in het aangevoerde wel aanleiding om een deel van de rijontzegging - in het voordeel van de verdachte in afwijking van voornoemde oriëntatiepunten - voorwaardelijk op te leggen. Gelet daarop zal het hof, teneinde de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking te brengen, aan de verdachte wel een hogere taakstraf opleggen dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof acht een taakstraf voor de duur van 80 uren en een rijontzegging voor de uur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders primair ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. N.J.M. Ruyters, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. H. Harmsen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 6 januari 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Claassens en mr. Harmsen zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.