4.1.In rechtsoverweging 2 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten zij is uitgegaan. Met grief I wordt deze vaststelling deels bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die het uitgangspunt vormen voor de beoordeling in hoger beroep.
( a) In het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 6 december 2010 (zaaknummer 155248 / KG ZA 10-454) in een procedure tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als verweerder (hierna: het vonnis van 6 december 2010; prod. 1 inl. dagv.) wordt in het dictum onder meer als volgt geoordeeld:
‘5.1. verbiedt [geïntimeerde] om vanaf de betekening van dit vonnis zich publiekelijk en/of in de media onheus en/of diskwalificerend uit te laten over [appellant] op de wijze en in de context als aangeduid in rechtsoverweging 4.2 van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 5.000,- per overtreding van bovenstaand verbod, met een maximum van € 50.000,-‘(hierna: het verbod).
( b) In het vonnis van 6 december 2010 wordt onder meer overwogen:
‘4.2. Uit de stellingen van [appellant] begrijpt de voorzieningenrechter dat hij met “onheus en/of diskwalificerend en/of onrechtmatig” doelt op uitlatingen van [geïntimeerde] waarin hij [appellant] afschildert als een onbetrouwbaar dan wel bedrieglijk persoon in de context van enerzijds diens (mogelijke) betrokkenheid als kroongetuige van het Openbaar Ministerie in het strafrechtelijk onderzoek tegen “J” en de door [appellant] in dat kader (mogelijk) afgelegde zogenoemde kluisverklaringen en anderzijds de (mogelijke) dubbelrol die [appellant] vervolgens zou spelen of zou hebben willen spelen, toen hij op 5 september 2009 samen met “J” op het kantoor van [geïntimeerde] zou zijn verschenen, om “J” bij te staan in diens strafzaak. De voorzieningenrechter begrijpt uit het samenstel van de woorden “onheus en/of diskwalificerend en/of onrechtmatig” dat het gevorderde verbod betrekking dient te hebben op uitlatingen waarin woorden worden gebezigd met een uitdrukkelijk negatieve betekenis dan wel lading (“sujet”, “addergebroed”), maar ook op uitingen over de hiervoor aangeduide kwestie waarin de woordkeuze een meer neutraal karakter heeft. De voorzieningenrechter begrijpt verder dat [appellant] geen verschil wil maken tussen enerzijds “onheuse” en “diskwalificerende” en anderzijds “onrechtmatige” uitlatingen, dat het gebruik van deze verschillende woorden uitsluitend verband houdt met de dubbele grondslag van de vordering en dat in alle gevallen wordt gedoeld op uitlatingen door [geïntimeerde] in verband met [appellant]’s persoon, verband houdend met diens (mogelijke) betrokkenheid bij de strafzaak jegens “J”, een en ander zoals hiervoor aangeduid.’
( c) Voorts wordt in het vonnis van 6 december 2010 overwogen:
‘4.12. In haar subsidiaire variant, waarin wordt gevorderd een verbod op publiekelijke uitlatingen en/of uitlatingen in de media oordeelt de voorzieningenrechter de vordering toewijsbaar. [geïntimeerde] heeft in de periode van december 2009 tot en met september 2010 immers voldoende kans gehad – en die kans ook benut - om zich publiekelijk te verdedigen tegen de door [appellant] ingediende klachten. In het midden latend of [geïntimeerde] was toegestaan om zich toen - op die wijze - te verdedigen moet daarom worden geoordeeld dat de aangevoerde (mogelijke) rechtvaardigingsgrond thans niet (langer) aanwezig is.’
( d) Het vonnis van 6 december 2010 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en op 8 december 2010 aan [geïntimeerde] betekend. Geen van beide partijen heeft hoger beroep ingesteld, zodat het vonnis van 6 december 2010 in kracht van gewijsde is gegaan.
( e) Op of omstreeks 27 december 2012 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] en een journalist van De Telegraaf, de heer [journalist van De Telegraaf] (hierna: het telefoongesprek van 27 december 2012). [journalist van De Telegraaf] beschikte over het proces-verbaal van bevindingen van de politie, regio Limburg Zuid, district Kerkrade van 8 juli 2009 (hierna: het proces-verbaal van 8 juli 2009; prod. 5 inl. dagv.) en het ongedateerde proces-verbaal betreffende aanvraag vordering ex artikel 126n Sv (hierna: het ongedateerde proces-verbaal; prod. 6 inl. dagv.). Tijdens voormeld telefoongesprek is de inhoud van deze processen-verbaal aan de orde geweest.
( f) In het proces-verbaal van 8 juli 2009 wordt onder meer vermeld:
‘Betreft: een gesprek met [appellant]
(..)
[appellant] zou veel informatie kunnen vertellen omtrent witwaspraktijken binnen de onroerend goed sector in Limburg.
(..)
Hij deelde ons verdere mede dat hij zich zelf ook schuldig had gemaakt aan witwaspraktijken en dat hij zich realiseerde dat hij zich daardoor schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.
(..)
[appellant] deelde ons verbalisanten onder andere mede:
(..)
-dat hij toen besloten had om schoon schip te maken en alles aan de verbalisant [verbalisant] wilde verklaren hetgeen hij wist omtrent de onroerend goed handel in Nederland;
(..)
-dat het [verbalisant] van de politie was opgevallen dat advocaat [geïntimeerde], die aan [appellant] was toegevoegd, gedurende de tijd dat hij had vastgezeten, zo vaak contact met hem had gehad;
-dat [geïntimeerde], ondanks dat [appellant] in volledige beperkingen zat, een aantal onroerend goedtransacties waarmee [appellant] bezig was, op verzoek van [appellant], via [geïntimeerde] doorgang konden vinden;
(..)
-dat hij toen in contact is gekomen met bepaalde personen, die hem betrokken bij vastgoedtransacties; (later vertelde hij dat een van deze personen Mr advocaat te Heerlen betrof, die een spilfunctie vervulde in de frauduleuze zaken – opm. verbalisanten)
-dat hij een aantal frauduleuze onroerend goed transacties wilde vertellen, zodanig gedetailleerd, waaruit zou blijken dat hij waarheid zou vertellen en die geverifieerd kunnen worden door justitie en politie;
- dat het totale fraudebedrag waar hij kennis van draagt, circa 100.000.000 euro bedraagt’
( g) In het ongedateerde proces-verbaal wordt onder meer vermeld:
‘Op donderdag 27 augustus 2009 omstreeks 14.30 uur werd ik verbalisant gebeld door de mij ambtshalve bekende [appellant]. Deze deelde mij mede dat hij was benaderd door [vastgoedhandelaar] en diens advocaat [geïntimeerde].
(..)
Advocaat [geïntimeerde] was op dit moment aan het zorgen dat het beslag op de woningen van [vastgoedhandelaar] zou worden opgeheven. Als beloning zou [geïntimeerde] van [vastgoedhandelaar] een woning krijgen ter waarde van€ 500.000,00.’
( [appellant]) Op 28 december 2012 is in De Telegraaf een artikel verschenen met de kop
‘Advocaat overhoop met getuige in vastgoedzaak’ (hierna: het artikel in De Telegraaf; prod. 7 inl. dagv.) waarin (onder meer) het volgende wordt vermeld:
‘Advocaat [geïntimeerde] uit [plaats] heeft aangifte wegens laster gedaan tegen [appellant], bedreigd getuige in het proces tegen vastgoedhandelaar [vastgoedhandelaar] uit [plaats].
(..)
De aangifte volgt na de openbaarmaking van een van de geheime verklaringen van [appellant]., in bezit van De Telegraaf,
(..)
Hierin wordt [geïntimeerde] door zijn voormalige cliënt [appellant]. ervan beschuldigd dat hij onroerend goedtransacties voor hem afwikkelde. Verder zou [geïntimeerde] volgens [appellant]. een huis van een half miljoen euro krijgen van zijn cliënt [vastgoedhandelaar]
(..)
“[appellant] is een vuile lasteraar”, briest [geïntimeerde]. “Hij heeft mij van alles beschuldigd, zelfs dat ik veelvuldig bij hem in de gevangenis ben geweest. Ik heb die man nooit bezocht! Ik ben het helemaal zat.”
( i) [appellant] heeft bij exploot van 12 april 2013 (prod. 1 inl. dagv.) van [geïntimeerde] een dwangsom van € 5.000,= opgeëist wegens overtreding van het vonnis van 6 december 2010.