7.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 14 maart 2014, voor zover inhoudende de eigen waarneming van het hof:
Het hof bekijkt twee zich in het dossier bevindende dvd’s met camerabeelden van de supportersrellen van 4 augustus 2012 te Breda, waarop met stift staat geschreven “Overzicht rellen 4/8/12” en “[verdachte]”.
Het hof neemt waar dat het postuur van de ter terechtzitting verschenen verdachte niet afwijkt van het postuur van de persoon met het lichtblauwe shirt met korte mouwen en donkerkleurige spijkerbroek die te zien is op de camerabeelden en die door verbalisant [verbalisant 6] is herkend.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte te kennen heeft gegeven op 4 augustus 2012 niet in Breda te zijn geweest en zodoende geen deel kan hebben uitgemaakt van de groep MVV-supporters die aldaar aanwezig was. De herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant 6] is onvoldoende overtuigend om tot een ander oordeel te komen, aldus de raadsman.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde feit wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Met de kinderrechter en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 4 augustus 2012 deel heeft uitgemaakt van de groep MVV-supporters die in het centrum van Breda aanwezig was.
Het verweer van de raadsman, inhoudende dat de herkenning en de beschrijving van de camerabeelden onvoldoende overtuigend is om te kunnen vaststellen dat verdachte bij de openlijke geweldpleging aanwezig is geweest, wordt verworpen.
In het hiervoor onder bewijsmiddel 5 genoemde op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen is door verbalisant [verbalisant 6] gerelateerd dat verdachte voorafgaand aan de uitwedstrijd tussen MVV Maastricht en AGOVV Apeldoorn op 21 september 2012 is herkend als zijnde één van de nog onbekend gebleven verdachten van de rellen tussen supporters van MVV Maastricht en NAC Breda op 4 augustus 2012 te Breda. Verbalisant [verbalisant 6], belast met de begeleiding van supporters van MVV Maastricht, heeft verdachte die dag onmiddellijk herkend nadat hij, verdachte, uit de bus van de zogenaamde Ultra’s van MVV zag stappen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof - in aanwezigheid van de verdachte, de raadsman en de advocaat-generaal - de camerabeelden van de openlijke geweldpleging van 4 augustus 2012 te Breda bekeken en geconstateerd dat op de beelden zodanige specifieke kenmerken (van de vorm van het gezicht en/of haardracht en/of postuur) van de persoon die wordt herkend als verdachte zijn waar te nemen, dat herkenning van deze persoon die men ambtshalve kent zeer wel mogelijk is.
Bovendien heeft het hof ter terechtzitting waargenomen dat het postuur van verdachte niet afwijkt van het postuur van de persoon met het lichtblauwe shirt met korte mouwen, die door verbalisant [verbalisant 6] is herkend.
Gelet hierop ziet het hof – zonder nadere onderbouwing van de verdediging, die ontbreekt – geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door de verbalisant [verbalisant 6] gedane herkenning van verdachte.
De enkele bewering van verdachte dat hij op 4 augustus 2012 elders was, is naar het oordeel van het hof in het geheel niet aannemelijk gemaakt, terwijl de verdediging daar ruimschoots de tijd en gelegenheid voor heeft gehad. Die verklaring van verdachte wordt dan ook als ongeloofwaardig ter zijde geschoven.
De vraag waar het hof zich vervolgens voor gesteld ziet, is of de verdachte met zijn handelwijze een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de geweldplegingen jegens de personen en goederen als hem ten laste is gelegd. Het hof beantwoordt deze vraag, op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen, ten aanzien van het bewezenverklaarde, bevestigend. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Door de raadsman van verdachte is subsidiair - in het geval het hof van oordeel is dat verdachte wel heeft deelgenomen aan het openlijk geweld gepleegd op 4 augustus 2012 - aangevoerd dat verdachte als onderdeel van de groep MVV-supporters een beroep op noodweer toekomt, omdat verdachte zich niet heeft kunnen distantiëren van de ontstane situatie, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Voor de beantwoording van de vraag of van de zijde van verdachte sprake is geweest van noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, moet het volgende in aanmerking worden genomen.
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het door verdachte gepleegde geweld tegen personen en goederen geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Op basis van de verklaringen in het dossier komt het hof tot de conclusie dat er tussen MVV- en NAC-supporters afspraken zijn gemaakt om op 4 augustus 2012 in het centrum van Breda tot een confrontatie te komen. Op de beelden - zoals deze zich in het dossier bevinden en ter terechtzitting in hoger beroep zijn bekeken - is te zien dat deze confrontatie ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
De supportersgroeperingen hebben op verschillende momenten omstreeks 18.00 uur op de Havermarkt te Breda dreigend tegenover elkaar gestaan, waarbij personen over en weer uitgedaagd zijn en openlijk geweld is gepleegd tegen die personen en tegen goederen. Anders dan de kinderrechter is het hof van oordeel dat geen onderscheid gemaakt dient te worden tussen de confrontatie die omstreeks 17.59 tot 18.05 uur zou hebben plaatsgevonden en de confrontatie die omstreeks 18.10 tot 18.16 uur zou hebben plaatsgevonden. Het hof beschouwt de supportersrellen die hebben plaatsgevonden als één geheel van openlijk geweld, waarbij tussen de groepen supporters over en weer is gereageerd op elkaar.
Dat verdachte zich tijdens de rellen actief in de groep MVV-supporters heeft bevonden komt naar voren uit de beelden. De beelden laten zien dat verdachte geweld heeft gepleegd in de richting van personen (NAC-supporters) door stoelen en andere voorwerpen te gooien naar en/of tegen deze personen. Bovendien is te zien dat verdachte veelvuldig handgebaren heeft gemaakt in de richting van zijn opponenten en zich op enig moment vooraan in de groep van MVV-supporters heeft begeven.
Het hof heeft waargenomen dat verdachte steeds weer de confrontatie heeft opgezocht met de NAC-aanhang en de gelegenheden om zich te distantiëren van zijn eigen groep, welke gelegenheden er voldoende zijn geweest, onbenut heeft gelaten. Naar het oordeel van het hof duidt zulks er op dat verdachte niet uit noodweer heeft gehandeld doch dat veeleer sprake is geweest van een door verdachte en zijn groep ingezette aanval.
Ook op het moment dat de verdachte uit het zicht van de camera’s een café is ingegaan, zijn geen handelingen waar te nemen die duiden op een ontstane noodweersituatie. Van enige vorm van insluiting op de Havermarkt ten aanzien van deze verdachte is het hof op basis van de beelden bovendien geenszins gebleken.
Gelet op hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het procesdossier naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat verdachte niet heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Verdachte is niet verdedigend opgetreden, doch heeft de aanval gezocht en heeft zich in het gevecht begeven. Aldus kan van een noodweersituatie als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht niet worden gesproken.
Het verweer wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de raadsman van verdachte is (meer) subsidiair - in het geval het hof van oordeel is dat verdachte wel heeft deelgenomen aan het openlijk geweld gepleegd op 4 augustus 2012 - aangevoerd dat verdachte als onderdeel van de groep MVV-supporters een beroep op noodweerexces toekomt, omdat verdachte zich niet heeft kunnen distantiëren van de ontstane situatie, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
In hetgeen hiervoor onder het kopje “strafbaarheid van het bewezen verklaarde” is overwogen volgt dat het hof van oordeel is dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Reeds daarom kan ook het beroep op noodweerexces niet opgaan.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De kinderrechter heeft verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 10 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde - kort gezegd - oplegging van een stadionverbod.
De verdediging heeft aangevoerd dat bij een eventueel op te leggen straf rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte voor zijn toekomstige baan een Verklaring Omtrent Gedrag zal moeten overleggen en voorts dat het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ten aanzien van de ernst en aard van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat het gaat om geweld in het publieke domein, gepleegd op een zaterdagnamiddag in de binnenstad van Breda, waardoor de openbare orde ernstig is verstoord en waardoor aan omstanders/voorbijgangers gevoelens van onveiligheid zijn veroorzaakt;
- de omstandigheid dat de onderhavige openlijke geweldpleging dient te worden aangemerkt als aan voetbal gerelateerd geweld, dat een georganiseerd karakter heeft gehad en is begaan voorafgaand aan een voetbalwedstrijd tussen supporters;
- de mate waarin door het bewezen verklaarde schade is toegebracht aan de uitbaters van de omliggende cafés;
- het aanzienlijke aandeel dat verdachte in deze openlijke geweldpleging heeft gehad;
- de omstandigheid dat verdachte tot op heden geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn uiterst laakbare gedrag.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 februari 2014, waaruit blijkt dat hij behoudens een strafbeschikking niet eerder met justitie in aanraking is geweest, en dat verdachte ter zake het onderhavige feit als ‘first offender’ dient te worden aangemerkt;
- de inhoud van het de verdachte betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 1 november 2012;
- de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Gelet op voormelde strafbeschikking houdt het hof rekening met artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
In jeugdstrafzaken is als indicatie te geven voor de op te leggen straf voor openlijke geweldpleging door ‘first offenders’ zonder letsel als gevolg, een taakstraf voor de duur van 40 uren, te vervangen door 20 dagen jeugddetentie. Strafverzwarende omstandigheden kunnen aanleiding geven om de strafmaat te verhogen. In deze zaak kunnen als strafverzwarende omstandigheden worden gezien, de plaats van het delict en het georganiseerde karakter van het geweld.
Gelet op voormelde strafverzwarende omstandigheden ten aanzien van het geweld ligt verhoging van de straf in de rede.
Dit alles in aanmerking genomen kan niet worden volstaan met de door de advocaat-generaal gevorderde straf en acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, passend en geboden. Daarnaast dient naar het oordeel van het hof in casu tevens een voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur te worden opgelegd. Dit gelet op de ernst van het bewezen verklaarde alsmede om recidive in de toekomst te voorkomen.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om aan verdachte een (strafrechtelijk) stadionverbod op te leggen als bijzondere voorwaarde, aangezien de KNVB aan verdachte reeds een stadionverbod heeft opgelegd dat tot 3 november 2015 voortduurt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg schriftelijk in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding in de zaken met parketnummers van de medeverdachten en niet in de zaak van verdachte. Het hof houdt het er voor dat [benadeelde 1] zich ter terechtzitting in eerste aanleg op 15 mei 2013 mondeling heeft gesteld als benadeelde partij in de zaak tegen verdachte met parketnummer 03/855560-12.
De vordering bedraagt € 4.587,62. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien op grond van de zich in het dossier bevindende stukken niet eenduidig is vast te stellen of en hoe groot de schade is die de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten heeft geleden. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 790,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien op grond van de zich in het dossier bevindende stukken niet eenduidig is vast te stellen of en hoe groot de schade is die de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten heeft geleden. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.