4.De ter terechtzitting in hoger beroep van 2 april 2014 ten overstaan van het hof afgelegde verklaring van verdachte, [verdachte], voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 16 juli 2013 buiten het Domushuis stond. Ik droeg die dag een wit shirt zonder mouwen. Ik ben de persoon die op de foto’s staat die in het dossier zijn gevoegd. Ik ben ook de persoon met het witte shirt zonder mouwen die te zien is onder aan de foto op pagina 26 van het dossier.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is in het dossier. Verdachte is die dag gesignaleerd met twee andere personen. Het dossier bevat van die personen geen signalement. Er zijn meer mensen die een donkere broek en een wit shirt dragen. Verdachte heeft verklaard dat hij buiten het Domushuis stond te wachten op een vriend en een rondje heeft gelopen terwijl hij aan het wachten was. Verdachte is niet herkend op de beelden van de diefstal zelf. Blijkens de camerabeelden waarop verdachte wordt geïdentificeerd heeft verdachte een kappalogo op zijn t-shirt staan en tatoeages op zijn armen. Dit signalement komt niet overeen met dat van de dader op de beelden van de diefstal zelf. De verklaring van verdachte wordt niet weerlegd door de bewijsmiddelen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit voorgaande bewijsmiddelen zijn de volgende feiten en omstandigheden gebleken.
Op 16 juli 2013 wordt een navigatiesysteem gestolen uit een bestelbus die aan de Raiffeisenstraat te Eindhoven geparkeerd stond. De dader draagt een wit shirt zonder mouwen. Verdachte heeft verklaard dat hij die dag een wit shirt zonder mouwen droeg. Na de diefstal loopt de dader in de richting van de Dommelstraat. De tijd van dit moment op de beelden betrof 15:03 uur. De camera van RTR Zuid stond gericht op het kruisingsvlak van de Raiffeisenstraat met de Dommelstraat. Om 15:03 uur en 40 seconden is te zien dat verdachte, komende uit de Raiffeisenstraat, rechtsaf de Dommelstraat in loopt. De beelden van de beveiligingscamera van het Domushuis waarop om 15:03 uur de dader van de inbraak in de bestelbus naar de Dommelstraat loopt, sluiten naadloos aan op de beelden van de RTR Zuid waarop verdachte om 15:03 uur en 40 seconden vanuit de Raiffeisenstraat rechtsaf de Dommelstraat in loopt.
Hieruit volgt dat de dader op het moment van de diefstal en daarna in feite onafgebroken in beeld is geweest. Op de beelden van RTR Zuid wordt die persoon door de verbalisant herkend als de verdachte. Noch op de beelden van het Domushuis, noch op de beelden van RTR Zuid zijn andere personen te zien die voldoen aan hetzelfde signalement met wit shirt als verdachte. Voorts was het zeer rustig op straat.
Gelet op het voorgaande is het hof - anders dan de verdediging - van oordeel dat de verklaring van verdachte wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De omstandigheid dat in het proces-verbaal van bevindingen niet wordt beschreven dat de dader van de inbraak een kappalogo op zijn shirt heeft en tatoeages op zijn armen, maakt dit oordeel niet anders.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De verdediging heeft bepleit om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat dit de positieve ontwikkelingen die verdachte ondergaat zal doorkruisen. Verdachte heeft inmiddels een vaste relatie en de behandeling bij Novadic Kentron is geslaagd.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal door middel van braak. Het hof heeft voor wat betreft de op te leggen strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 5 februari 2014, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor vermogensdelicten is veroordeeld.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met het voortgangsverslag van de Reclassering Nederland van 27 maart 2014. In het verslag wordt opgemerkt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het begeleidingsproces zal stagneren. Een detentieperiode kan contraproductief werken en op termijn mogelijk recidive verhogen. Een voorwaardelijke gevangenisstraf zou verdachte echter kunnen motiveren. Het hof is gelet op de inhoud van het verslag van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf - zoals geëist door de advocaat-generaal - in onderhavige zaak niet passend is.
Alles in overweging nemende is het hof van oordeel dat de hierna te noemen straf passend en geboden is. Het hof zal eveneens als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht opleggen, omdat volgens het eerder genoemde verslag een passend vervolgtraject van belang wordt geacht.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.