Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[de man],
[de vrouw],
1.Het arrest van 12 juli 2011 (zaaknr. HD 200.059.265)
2.Het geding in de herroepingsprocedure
3.De gronden van de vordering tot herroeping
4.De beoordeling
“Voor alle aanvullende eisen voor het verstrekken van deze lening verwijzen wij u naar de bijlage.”In de begeleidende brief op p.1 van het faxbericht is het verzoek opgenomen:
“Graag ontvangen wij een door uw cliënt ondertekend exemplaar met de eventueel nog ontbrekende bescheiden voor 8 juni retour”.Aan ABP is een door [appellanten c.s.] op 29 mei 2001 ondertekende acceptatie van de offerte verstrekt (prod. 5 inl. dagv. eerste aanleg). Die verklaring bevat onder meer de zinsnede:
“verklaart (verklaren) de in deze offerte genoemde leningsvoorwaarden te hebben ontvangen en daarvan kennis te hebben kunnen nemen.”.
“Ingaande de maand juni 2001 dienen de verschuldigde termijnen voldaan te worden. Blijft u in gebreke dan vervalt deze offerte.”
“ (...) Verder delen wij u mede dat wij onze offerte van 18 mei 2001 niet meer gestand kunnen doen daar u uw maandelijkse verplichtingen jegens ons – ondanks de schriftelijk en persoonlijk afspraak – niet bent nagekomen.”
“(..) Zoals ik u reeds eerder berichtte heb ik in juni jl. niet aan de afgesproken verplichtingen kunnen voldoen, omdat de belastingdienst middels een beslag dreigde de openstaande schuld te incasseren. (...)”.
1. een verklaring voor recht dat ABP door het uiteindelijk niet verstrekken van de hypotheekverhoging (toev. hof: volgens de offerte als hiervoor vermeld in r.o. 4.1.1 onder d) ernstig tekort was geschoten in haar verplichtingen jegens [appellanten c.s.] althans ernstig onrechtmatig had gehandeld jegens [appellanten c.s.],
“Mocht blijken dat tussen het uitbrengen van deze offerte en het passeren van de akte wij onregelmatigheden constateren in uw betalingen aan ABP Hypotheken, (...) dan komt onze offerte in zijn geheel te vervallen (...)”.De rechtbank overwoog dat [appellanten c.s.] daarom geen beroep konden doen op de geldigheidsduur van de offerte (r.o. 4.5 vs rb). Ten aanzien van BKR registratie overwoog de rechtbank dat [appellanten c.s.] onvoldoende hadden gesteld dat de melding op onjuiste gronden was gedaan en evenmin voldoende voor het voetlicht hadden gebracht dat zij als gevolg van de melding schade hadden geleden.
- achtte de voorwaarde dat [appellanten c.s.] met ingang van juni 2001 de verschuldigde hypotheektermijnen dienden te voldoen niet onredelijk (r.o. 4.4.4);
- deelde het oordeel van de rechtbank dat het niet voldaan zijn aan die voorwaarde meebracht dat APB de offerte voor de hypotheekverhoging niet meer gestand hoefde te doen (r.o. 4.4.4);
- verwierp het standpunt van [appellanten c.s.] dat de aanvullende voorwaarden geen deel uitmaakten van de overeenkomst, althans de offerte, vanwege het feit dat [appellanten c.s.], naar zij stelden, pagina 10 van de aan [Adviesgroep] Adviesgroep toegezonden fax niet zouden hebben ontvangen. Het hof overwoog dat, zo dit al het geval zou zijn geweest, dit een omissie is geweest van [Adviesgroep] Adviesgroep die voor rekening van [appellanten c.s.] zelf komt omdat [Adviesgroep] Adviesgroep hun tussenpersoon was . Bovendien hadden [appellanten c.s.] volgens het hof uit bladzijde 2 van het faxbericht eveneens kunnen opmaken dat ABP aanvullende eisen stelde en had het, als die aanvullende voorwaarden geen onderdeel uitmaakten van de aan hen per post toegezonden stukken, op hun weg gelegen daarnaar nader te informeren (r.o. 4.4.2);
- overwoog dat ABP een BKR melding van achterstand vanaf januari 2001 van meer dan vier maanden heeft gedaan en dat ABP daartoe ook was gehouden, zodat die melding niet onterecht was (r.o. 4.5.2). Het hof overwoog voorts dat [appellanten c.s.] hun stelling, dat tussen 27 september en 1 oktober 2001 niets had opengestaan bij ABP en ABP daarom een herstelmelding had moeten doen, onvoldoende gemotiveerd had onderbouwd. Het hof overwoog dat het op de weg van [appellanten c.s.] had gelegen gegevens van BKR over te leggen waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat de door [appellanten c.s.] gestelde regels in 2001 daadwerkelijk bestonden en ABP die had overtreden (r.o. 5.5.3).
berustop bedrog door de wederpartij in de procedure gepleegd of indien door toedoen van de wederpartij stukken van beslissende aard zijn achtergehouden. Het moet derhalve gaan om een door de wederpartij willens en wetens bewerkstelligde verkeerde voorstelling van zaken die van doorslaggevende betekenis is geweest voor de afloop van de procedure. Het hof zal de door [appellanten c.s.] aangevoerde gronden naar deze maatstaf beoordelen.
“Ik weet niet of ABP na de zuivering van de achterstand een herstelmelding heeft gedaan. Ik weet niet of dit in 2001 reeds verplicht was. Inmiddels zijn de regels gewijzigd.”- heeft dat niets van doen evenmin als met de vraag of de regels - en zo ja, welke - wel of niet zijn gewijzigd. Ook in deze herroepingsprocedure is door [appellanten c.s.] niet nader onderbouwd dat en waarom ABP na de aanzuivering van de achterstand door de op 27 september 2001 door de Kredietbank Limburg aangekondigde overmaking van een bedrag van f 46.516,50 tot een herstelmelding gehouden was. Uit het antwoord van mevrouw [medewerkster van BKR] van BKR bij e-mail van 20 juli 2011 op een e-mail van [appellanten c.s.] van 18 juli 2011 (prod. 19 dagv. tot herroeping) blijkt dat niet. In die reactie schrijft mevrouw [medewerkster van BKR] niet meer dan dat er met betrekking tot artikel 26, lid 2 of 3 van het Algemeen Reglement BKR geen wijziging is geweest. In de vraagstelling van [appellanten c.s.] wordt bovendien, in overeenstemming met een door [appellanten c.s.] overgelegde tekst van de desbetreffende bepaling (prod. 20 dagv. tot herroeping), verwezen naar een verplichting om binnen 4 weken - en dus niet onmiddellijk - na gehele zuivering een herstel mededeling door te geven. Dat die verplichting ook blijft bestaan indien in de tussentijd opnieuw een achterstand is ontstaan, blijkt uit de door [appellanten c.s.] verstrekte gegevens niet. Evenmin blijkt daaruit dat na een herstelmededeling vier maanden lang geen nieuwe achterstand zou mogen worden geregistreerd. Dit klemt temeer nu [appellanten c.s.] niet de stelling van Obvion heeft betwist dat ook bij een herstelmelding de registratie nog vijf jaren voortduurt. Gelet op de erkenning van [appellanten c.s.] bij het pleidooi in het hoger beroep (zie p-v, prod.7 concl. v. antw. herroepingsprocedure) dat later in oktober 2001 weer een achterstand is ontstaan, was een dergelijke toelichting wel nodig geweest ter onderbouwing van het standpunt van [appellanten c.s.] Afgezien van het voorgaande hebben [appellanten c.s.] voorts niet, althans niet voldoende gemotiveerd gesteld dat [medewerker van Obvion] met zijn verklaring omtrent een gewijzigd zijn van de regels willens en wetens in strijd met de waarheid heeft verklaard.