ECLI:NL:GHSHE:2014:1169

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
20-002678-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenstverklaring en hoger beroep tegen veroordeling als vreemdeling in Nederland verblijven

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in Litouwen en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder vrijgesproken van lokaalvredebreuk, maar was veroordeeld voor het feit dat hij als vreemdeling in Nederland verbleef terwijl hij wist dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep zich beperkt tot de veroordeling voor het tweede feit. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het ten laste gelegde feit. Het hof heeft het beroep op vrijspraak verworpen, omdat het bezwaar tegen de ongewenstverklaring geen schorsende werking heeft en de beschikking tot ongewenstverklaring onmiddellijke werking heeft.

Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 95 dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002678-13
Uitspraak : 18 april 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 12 augustus 2013 in de strafzaak met parketnummer
01-845339-13 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag],
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken ter zake van lokaalvredebreuk (feit 1) en is de verdachte ter zake van “als vreemdeling in Nederland verblijven terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard” (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de politierechter het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting – in afwijking van de schriftelijke vordering – gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake het onder 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest.
De verdediging heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 09 mei 2013 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 09 mei 2013 te Eindhoven als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de raadsman is terechtzitting aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde omdat er nog niet onherroepelijk is beslist op het bezwaarschrift tegen de beschikking tot ongewenstverklaring.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Het verweer van de raadsman berust op de opvatting dat een tegen de ongewenstverklaring gemaakt bezwaar schorsende werking heeft. Die stelling vindt geen steun in het recht. Het hof overweegt dat de beschikking tot ongewenstverklaring onmiddellijke werking heeft. In de beschikking wordt ook vermeld dat het indienen van een bezwaarschrift tegen ongewenstverklaring de werking van de beschikking niet opschort. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Uit de inhoud van de processtukken blijkt dat de verdachte over een kopie Litouws paspoort, rijbewijs en ID kaart beschikt en op 26 augustus 2013 is uitgezet op een EU-staat in combinatie met het kopie van het Litouwse paspoort. Nu de verdachte over de Litouwse nationaliteit beschikt en mitsdien EU-onderdaan is, is de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven [1] (kort gezegd: ‘de Terugkeerrichtlijn’) niet op hem van toepassing. Immers, de Terugkeerrichtlijn is gelet op artikel 2, eerste lid, van die richtlijn slechts van toepassing op illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, in beginsel niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het overtreden van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
95 (vijfennegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. A.M.G. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.W. van der Linden, griffier,
en op 18 april 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.M.G. Smit en mr. J.W. van der Linden zijn buiten staat om deze beslissing mede te ondertekenen.