In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1944 en wonende in Eindhoven, was eerder door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en zich gebogen over de bewijsoverwegingen van de politierechter. Het hof heeft vastgesteld dat de politierechter een passage in de bewijsoverwegingen had opgenomen die in strijd was met artikel 338 van het Wetboek van Strafvordering. Deze passage stelde dat het strafblad van de verdachte niet als bewijsmiddel kon worden gebruikt, maar wel bijdroeg aan de overtuiging van de rechter. Het hof heeft deze passage geschrapt en benadrukt dat de rechter alleen kan oordelen op basis van wettige bewijsmiddelen.
Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal een geldboete van €200 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken geëist, terwijl de raadsman vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter bevestigd, maar de strafoplegging aangepast. Gezien de recidive van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor (winkel)diefstallen, heeft het hof besloten een geldboete van €400 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op te leggen. De beslissing is gebaseerd op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en houdt rekening met de financiële situatie van de verdachte. Het hof heeft de strafoplegging zo ingericht dat deze zowel de ernst van het bewezen verklaarde weerspiegelt als dient ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
De uitspraak van het hof is gedaan op 20 januari 2014, waarbij het hof het vonnis van de politierechter heeft vernietigd voor wat betreft de strafoplegging, maar het vonnis voor het overige heeft bevestigd. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.