In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Breda, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De man, appellant, heeft verzocht de beschikking te vernietigen en de vrouw, verweerster, niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 maart 2014, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De man heeft zijn verzoek onderbouwd met argumenten dat het huwelijk niet duurzaam is ontwricht, aangezien zij nog steeds samenwonen en hij de volledige verzorging van de vrouw op zich neemt. De vrouw daarentegen stelt dat het huwelijk wel duurzaam is ontwricht, maar het hof oordeelt dat zij haar stelling onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het hof wijst erop dat de vrouw zelf heeft aangegeven de huidige situatie na de echtscheiding te willen handhaven, wat tegenstrijdig is met haar argumenten voor duurzame ontwrichting. Het hof komt tot de conclusie dat de beschikking van de rechtbank Breda moet worden vernietigd en wijst het verzoek van de vrouw af.