Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- mr. el Joghrafi namens de vrouw;
- de man, bijgestaan door mr. Van Riessen.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vrouw, appellante in principaal appel, verzocht om vernietiging van de beschikking die een gebruiksvergoeding voor de woning en een bijdrage in haar levensonderhoud door de man vaststelde. De man, verweerder in principaal appel, had incidenteel appel ingesteld en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen, met uitzondering van de punten waartegen hij incidenteel appel had aangetekend.
De mondelinge behandeling vond plaats op 25 maart 2014, waarbij de vrouw niet verscheen, maar vertegenwoordigd werd door haar advocaat, mr. K. el Joghrafi. De man was aanwezig met zijn advocaat, mr. J.M. van Riessen. Het hof nam kennis van eerdere stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en aanvullende brieven van de advocaten.
De vrouw en man waren op 4 mei 2011 getrouwd en de rechtbank had op 28 mei 2013 de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank had bepaald dat de man een bijdrage van € 250,- per maand aan de vrouw moest betalen, maar deze werd per 28 november 2013 op nihil gesteld. De vrouw stelde dat zij geen gebruiksvergoeding moest betalen, terwijl de man betwistte dat de vrouw geen eigen inkomsten kon genereren. Het hof oordeelde dat de vrouw, gezien haar leeftijd, afkomst en het ontbreken van kinderen, in staat moest worden geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
Uiteindelijk oordeelde het hof dat de vrouw geen recht had op een bijdrage in haar levensonderhoud en dat de door de rechtbank vastgestelde gebruiksvergoeding van € 291,- per maand redelijk was. De beschikking van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud werd afgewezen. De beslissing werd genomen door de rechters C.E.M. Renckens, G.J. Vossestein en A.P. van der Linden en openbaar uitgesproken op 1 mei 2014.