ECLI:NL:GHSHE:2014:127

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
20-002320-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor huiselijk geweld met vrijspraak voor een deel van de tenlastelegging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor huiselijk geweld. De verdachte was eerder door de politierechter in de rechtbank Roermond veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, voor mishandeling van zijn (toenmalig) echtgenote. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf heeft geëist. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar ook een voorwaardelijke strafoplegging voorgesteld.

Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de politierechter niet correct heeft gehandeld door de verdachte te veroordelen voor de mishandeling die op 13 maart 2011 zou hebben plaatsgevonden. De bewijsmiddelen waren onvoldoende om de verdachte hiervoor te veroordelen, en hij is daarom vrijgesproken van dit feit. Echter, het hof heeft wel bewezen geacht dat de verdachte zijn echtgenote in de periode van 1 september 2008 tot 1 oktober 2008 en op 8 december 2010 heeft mishandeld.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan geweld tegen zijn echtgenote, wat de persoonlijke integriteit van het slachtoffer heeft aangetast. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn heeft het hof besloten om een voorwaardelijke geldboete van EUR 350,-- op te leggen, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen een jaar opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002320-13
Uitspraak : 22 januari 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond van 2 november 2011 in de strafzaak met parketnummer
04-860341-11 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1960],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij het vonnis, waartegen verdachte hoger beroep heeft ingesteld, is de verdachte ter zake van mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot
(feit 1)en mishandeling begaan tegen zijn echtgenoot, meermalen gepleegd
(feit 2)veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De benadeelde partij [slachtoffer] is in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met een proeftijd van twee jaren.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit, met dien verstande dat de verdediging zich refereert aan het oordeel van het hof indien het hof verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
Subsidiair heeft de verdediging een geheel voorwaardelijke strafoplegging bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat de politierechter kon volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 maart 2011 te Mook, gemeente Mook en Middelaar, opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, te weten [slachtoffer], een kopstoot heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 8 december 2010 in de gemeente Mook en Middelaar, opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, te weten [slachtoffer], meermalen althans eenmaal, heeft geslagen en/of geschopt en/of een kopstoot heeft gegeven en/of aan de haren heeft getrokken en/of met kracht heeft vastgepakt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van feit 1
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling zijn als wettig bewijsmiddel voorhanden de aangifte van [slachtoffer], de door [getuige] ten overstaan van de politie afgelegde verklaring en de door verdachte ten overstaan van de politie en ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen. De door [getuige] afgelegde verklaring bevat echter slechts dat wat zij van haar 12-jarige zoontje heeft gehoord over wat hij zou hebben gezien op 13 maart 2011 en de door verdachte afgelegde verklaringen laten zich ten aanzien van dit ten laste gelegde feit samenvatten tot: “Ik erken dat er op 13 maart 2011 iets tussen mij en [slachtoffer] is geweest”.
Mede omdat verdachte uitdrukkelijk en gemotiveerd ontkend heeft dat hij [slachtoffer] tijdens de betreffende onenigheid, anders dan zij heeft verklaard, een kopstoot heeft gegeven, is het hof, anders dan de advocaat-generaal en met de verdediging, van oordeel, dat die bewijsmiddelen onvoldoende zijn om wettig en overtuigend bewezen te achten de onder 1 ten laste gelegde mishandeling, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2A.
hij in de periode van 1 september 2008 tot 1 oktober 2008 in de gemeente Mook en Middelaar, opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, te weten [slachtoffer], aan de haren heeft getrokken, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden;
en
2B.
hij op 8 december 2010 in de gemeente Mook en Middelaar, opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, te weten [slachtoffer], heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs ten aanzien van het onder 2B bewezenverklaarde
De raadsman heeft met betrekking tot het onder 2B ten laste gelegde slaan van [slachtoffer] op 8 december 2010 gesteld dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het dossier slechts de verklaring van [slachtoffer] en verdachte bevat. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat zich een incident heeft voorgedaan waarbij hij een broek uit de handen van [slachtoffer] heeft getrokken waarbij hij haar mogelijk met zijn hand geraakt heeft, maar als dat laatste al is gebeurd, heeft hij haar daarmee niet opzettelijk pijn of letsel willen toebrengen. Nu geen steunbewijs voorhanden is, dient verdachte het voordeel van de twijfel te worden gegeven.
Het hof volgt de raadsman niet.
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 8 december 2010 in de badkamer stond. Zij zag dat verdachte onder de douche stond. Zij pakte vervolgens zijn broek om in zijn broekzak te kijken. Ze wilde verdachte controleren. [slachtoffer] zag dat verdachte zag wat zij deed en zag vervolgens dat verdachte op haar afkwam. Ze zag dat verdachte zijn handen balde tot vuisten en daarmee uithaalde in haar richting. Zij voelde dat zij van verdachte een klap tegen haar mond kreeg, waarvan zij pijn ondervond. Vervolgens voelde ze dat verdachte aan haar jurk trok waardoor deze scheurde en hoorde zij dat verdachte onder meer tegen haar zei dat ze een gestoord wijf was en hulp nodig had.
Verdachte heeft, zowel bij de politie als ter terechtzitting in hoger beroep, onder meer verklaard dat hij op 8 december 2010 onder de douche stond. Hij zag toen dat [slachtoffer] in zijn broek keek. Hij is daarop de douche uitgestapt om zijn broek uit de handen van [slachtoffer] te trekken.
Naast bovenstaande volgt uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen dat de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] op 8 december 2010 door vele spanningen al langdurig onder druk stond. Gelet op het gegeven dat verdachte in die omstandigheid direct onder de douche vandaan komt en op [slachtoffer] afstapt als hij ziet dat zij met zijn broek in haar handen staat, acht het hof het aannemelijk zoals door [slachtoffer] is gesteld dat verdachte boos is geworden door de op controle van hem gerichte handeling van [slachtoffer]. Het hof ziet geen reden om aan de geloofwaardigheid van de hierboven aangehaalde verklaring van [slachtoffer] te twijfelen en het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte, voor zover als bewijs gebruikt, voldoende steun biedt aan de verklaring van aangeefster en daarmee voor de bewezenverklaring.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarstelling van het bewezen verklaarde/kwalificatie
Het bewezen verklaarde onder 2A is strafbaar gesteld bij artikel 300, eerste lid, juncto artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht en wordt gekwalificeerd als:

Mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote.

Het bewezen verklaarde onder 2B is strafbaar gesteld bij artikel 300, eerste lid, juncto artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht en wordt gekwalificeerd als:

Mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van verdachte voor het onder 2B bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van het onder 2A bewezenverklaarde.
De raadsman heeft ten aanzien van het hierboven onder 2A bewezenverklaarde bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat verdachte zag dat [slachtoffer] ruiten van zijn auto aan het vernielen was. Ter verdediging van zijn goed heeft verdachte [slachtoffer] toen bij haar haren gepakt en vervolgens de woning binnen gebracht.
Het hof overweegt het volgende.
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Aan de hand van de aanwezige bewijsmiddelen heeft het hof vastgesteld dat [slachtoffer] op het betreffende moment bezig was met het, met een steen, vernielen van (een ruit van) de auto van verdachte. Het hof is van oordeel dat verdachte zich tegen die ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn goed mocht verdedigen. Die verdediging heeft er in bestaan dat verdachte naar zijn auto is gelopen en, aangekomen bij de auto, [slachtoffer] aan haar haren te trekken om haar bij de auto weg te krijgen, en haar vervolgens de woning binnen te brengen. Dat handelen van verdachte voldoet naar het oordeel van het hof in de voorliggende omstandigheden aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Kortom verdachte heeft binnen de grenzen van de noodzakelijke verdediging gehandeld. Het beroep op noodweer slaagt.
De verdachte zal daarom ten aanzien van het hierboven onder 2A bewezen verklaarde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan geweld tegen zijn toenmalig echtgenote, waardoor haar, in alle omstandigheden te respecteren persoonlijke integriteit is aangetast.
Anderzijds heeft het hof bij de straftoemeting in vergaande mate rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 november 2013 niet eerder onherroepelijk door een rechter is veroordeeld ter zake van een geweldsmisdrijf, dat sinds het bewezen verklaarde inmiddels geruime tijd is verstreken zonder dat hij opnieuw met justitie in aanraking is gekomen en dat volgens het door [slachtoffer] geschreven, zich in het dossier bevindende, bericht van 6 januari 2014 de verstandhouding tussen verdachte en haar zijn genormaliseerd.
Bovenstaande omstandigheden overziende, rekening houdend met de financiële draagkracht van de verdachte voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken, acht het hof in beginsel een geldboete van EUR 350,-- een passende straf.
Gelet echter op de omstandigheid dat een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM heeft plaatsgevonden, nu tussen het wijzen van het beroepen vonnis en het instellen van appel deze zaak meer dan 20 maanden is verstreken, terwijl uit niets volgt dat het openbaar ministerie heeft getracht het betreffende vonnis tijdig aan verdachte te betekenen, ziet het hof aanleiding om voornoemde geldboete geheel voorwaardelijk op te leggen.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2A en 2B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven onder 2A en 2B is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificeert het onder 2A en 2B bewezenverklaarde als hiervoor vermeld.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging voor het onder 2A bewezen verklaarde.
Verklaart hetgeen onder 2B bewezen is verklaard strafbaar en verklaart de verdachte ter zake hiervan strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. N.J.M. Ruyters, voorzitter,
mr. J.W. de Ruijter en mr. E.N. van der Spoel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Biljard, griffier,
en op 22 januari 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.