ECLI:NL:GHSHE:2014:1326

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 mei 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
20-000130-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Binnentreden door deurwaarder en hulpofficier van justitie in verband met civielrechtelijke beslaglegging en de vraag of aangetroffen hennep uitgesloten moet worden van bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep verricht, waarbij het kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een gevangenisstraf van drie maanden, terwijl de raadsman vrijspraak bepleitte.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met de aanvulling van de bewijsoverwegingen. De raadsman voerde aan dat de Algemene wet op het binnentreden was geschonden, omdat de verdachte gebeld had kunnen worden in plaats van met de sterke arm toegang te verkrijgen. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de deurwaarder, vergezeld van de hulpofficier van justitie, bevoegd was om de woning binnen te treden op basis van artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De hulpofficier van justitie had de bevoegdheid om de deurwaarder te assisteren en de toegang tot de woning te verkrijgen.

Het hof oordeelde verder dat de hulpofficier van justitie, nadat hij een henneplucht rook, gerechtigd was om de kamer te betreden en de aangetroffen hennep in beslag te nemen. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs en bevestigde het vonnis van de politierechter. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, met de voorzitter en twee raadsheren, en werd op 1 mei 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000130-13
Uitspraak : 1 mei 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 4 januari 2013 in de strafzaak met parketnummer 01-173531-12 tegen:

[ verdachte],

geboren te [plaats] op [datum],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot een gevangenis- straf voor de duur van 4 weken.
De politierechter heeft voorts beslist over de inbeslaggenomen hennep.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren en de verdachte ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
In hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen en door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht, ziet het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechter in eerste aanleg.
Het hof verenigt zich dan ook met het vonnis waarvan beroep, alsmede met de redengeving waarop dit berust, met dien verstande dat de bewijsoverwegingen zullen worden aangevuld
Nadere bewijsoverweging
Door de raadsman is, kort samengevat, aangevoerd dat de Algemene Wet op het binnentreden is geschonden. De verdachte had eenvoudig weg gebeld kunnen worden en dan was er een mogelijkheid geweest om op een minder belastende manier toegang tot de woning te verkrijgen dan met behulp van “de sterke arm”.
Daarnaast is door de raadsman aangevoerd dat de bijstand van de hulpofficier van Justitie enkel ziet op hulp bij het binnentreden. Er bestond geen enkele noodzaak voor de hulpofficier van Justitie om door de woning te lopen om te bezien of er wellicht nog personen in de woning aanwezig waren. De dientengevolge door de hulpofficier van Justitie aangetroffen zak met hennep dient derhalve voor het bewijs te worden uitgesloten.
Het hof verwerpt het verweer op grond van het navolgende.
Artikel 444 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (art. 444 Rv) luidt:
“1. De deurwaarder heeft ter inbeslagneming toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
2.
Indien de deuren gesloten zijn, of de opening daarvan geweigerd wordt, gelijk mede indien geweigerd wordt enige kamer of stuk huisraad te openen, alsmede wanneer bij niet-tegenwoordigheid van de geëxecuteerde er niemand gevonden wordt om hem te vertegenwoordigen, zal de deurwaarder zich vervoegen bij de burgemeester der gemeente in wiens tegenwoordigheid de opening van de deuren en van het huisraad zal worden gedaan voor zover dat redelijkerwijs nodig is. De burgemeester kan zich doen vertegenwoordigen door een ambtenaar van politie die tevens hulpofficier van justitie is. Van de tegenwoordigheid van deze ambtenaar en van hetgeen in zijn bijzijn, uit kracht van dit en de volgende drie artikelen, is verricht, zal melding gemaakt worden in het proces-verbaal van beslag.
3.
Bij het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner zijn de artikelen 10 (http://maxius.nl/algemene-wet-op-het-binnentreden/artikel10/) en 11, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden (http://maxius.nl/algemene-wet-op-het-binnentreden/artikel11/) op het proces-verbaal van beslag van overeenkomstige toepassing.”
Art. 9 Algemene wet op het binnentreden luidt:
“Degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich de toegang tot of de doorgang in de woning verschaffen, voor zover het doel van het binnentreden dit redelijkerwijs vereist. Hij kan daartoe zo nodig de hulp van de sterke arm inroepen.”
De verdachte heeft, blijkens het deurwaardersexploot van 25 april 2012 een openstaande geldschuld van € 12.161,59 aan DUO. Terzake deze schuld zijn aan verdachte diverse dwangbevelen uitgevaardigd. Bij exploot van 26 maart 2012 is aan verdachte de beslaglegging aangezegd op roerende zaken (zulks met bijstand van een ambtenaar in de zin van artikel 444 Rv, en een sleutelsmid) op 25 april 2012 om 09.00 uur indien niet op uiterlijk 18 april 2012 het openstaande bedrag op de rekening van de deurwaarder zou zijn bijgeschreven.
Blijkens voormeld exploot van 26 maart 2012 is een afschrift daarvan in een gesloten envelop achtergelaten op het adres [adres], het woonadres van verdachte. Nu verdachte niet tot (tijdige) betaling van het (volledig) openstaande bedrag is overgegaan, dan wel op andere wijze zekerheid heeft gesteld, is de deurwaarder, vergezeld van de hulpofficier van Justitie en een slotenmaker, naar de woning van verdachte gegaan. Na herhaald aanbellen werd de deur niet opengedaan [1] en heeft de slotenmaker opdracht gekregen de voordeur te openen.
Op grond van de vorenstaande feiten was de deurwaarder ter vervulling van zijn taak op grond van art. 444 Rv bevoegd zich de toegang tot de woning te verschaffen met behulp van de sterke arm. De hulpofficier van justitie was op grond van de hem in art. 444 Rv toegekende taken bevoegd de deurwaarder de gevraagde assistentie te verlenen. Uit dien hoofde kwam de hulpofficier van justitie de bevoegdheid toe van de slotenmaker te vorderen dat deze de toegangsdeur van de woning openen.
In de Memorie van toelichting - Wijziging van de Algemene wet op het binnentreden (opheffing machtigingsvereiste gerechtsdeurwaarders voor het zonder toestemming binnentreden in een woning) staat ter toelichting op het (nieuwe) art. 444 Rv het volgende:
“De gerechtsdeurwaarder moet in een concreet geval beoordelen of het belang waarmee het binnentreden is gediend opweegt tegen het belang van het beschermen van het huisrecht. Er moet sprake zijn van een evenredige verhouding tussen het doel waartoe wordt binnengetreden en de uitoefening van de binnentredingsbevoegdheid; indien het doel ook op een minder ingrijpende wijze kan worden bereikt, moet worden afgezien van het binnentreden zonder toestemming van de bewoner. Daarnaast moet de wijze van uitoefening van de bevoegdheid tot binnentreden voldoen aan de eis van de proportionaliteit. Deze voorwaarden voor het binnentreden zijn tot uitdrukking gebracht door de clausule dat alleen binnengetreden kan worden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van de taak nodig is. Gerechtsdeurwaarders dienen de uitoefening van de bevoegdheid tot binnentreden in de bovenbedoelde gevallen te blijven toetsen in bovenvermelde zin alvorens tot het daadwerkelijke binnentreden over te gaan. Een zelfde toetsing wordt ingevolge het tweede lid van artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verricht door de burgemeester, dan wel de ambtenaar van politie door wie hij zich in dit kader kan doen vertegenwoordigen, in wiens tegenwoordigheid, bij afwezigheid van toestemming van de bewoner om binnen te treden, de opening van de deuren en van het huisraad wordt gedaan”.
Reeds uit voorgaande memorie van toelichting volgt dat de aanwezigheid van de hulpofficier van Justitie zich niet enkel beperkt tot toegang aan de voordeur, maar ook in de woning, om deuren en huisraad te openen.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 25 april 2012 rook de hulpofficier van Justitie bij het openen van de deur van een kamer aan de achterzijde van de eerste verdieping van de woning een sterke hennepgeur. De verbalisant heeft vervolgens de kamer betreden en trof vervolgens in een hoek van de kamer een tas aan die niet geheel gesloten was en waarin bovenop een doorzichtige zak met henneptoppen lag.
Naar het oordeel van het hof is op het moment dat de hulpofficier van Justitie een henneplucht rook een redelijk vermoeden ontstaan van overtreding van de Opiumwet. Het optreden van de hulpofficier van Justitie voorafgaand aan de inbeslagname is binnen de grenzen van art. 9 Opiumwet gebleven. Het betreden van de kamer en het kijken in een openstaande tas zonder de inhoud van die tas aan te raken dan wel te verplaatsen gaat niet verder dan wat op grond van art. 9 lid 1 Opiumwet is toegestaan bij een redelijk vermoeden van schuld aan een misdrijf tegen de Opiumwet. Ingevolge art. 9 lid 3 Opiumwet was de hulpofficier van Justitie bevoegd de aangetroffen zak met henneptoppen in beslag te nemen. Dat de hulpofficier van Justitie aanvankelijk de woning heeft betreden op grond van artikel 444 Rv doet aan het hiervoor overwogene niet af.
Het vorenstaande leidt naar het oordeel van het hof tot de conclusie dat er geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Het verweer wordt derhalve verworpen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. M. Bakhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 1 mei 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Ficq en Bakhuis zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL2200 2012060039-2, d.d. 25 april 2012 opgemaakt en ondertekend door R. Nieuwkerk (inspecteur van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost.