In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ouderlijk gezag van een minderjarige zoon, geboren uit het huwelijk van de moeder en de vader. De moeder, appellante, verzocht om het eenhoofdig gezag over de minderjarige, terwijl de vader, verweerder, geen verweerschrift indiende. De rechtbank Oost-Brabant had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 november 2013, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Poort-van der Meeren, en de Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant ook aanwezig waren.
Het hof constateerde dat de minderjarige sinds zijn geboorte bij de moeder woont en dat er geen normale omgang tussen de vader en de minderjarige heeft plaatsgevonden. De vader had zich in 2011 naar België verhuisd, wat de omgang bemoeilijkte. De moeder voerde aan dat de vader zich onbereikbaar opstelde en dat er geen gezamenlijke beslissingen over de opvoeding van de minderjarige konden worden genomen. De stichting en de raad gaven aan dat het in het belang van de minderjarige was dat de moeder alleen het gezag zou uitoefenen, om zo de omgangscontacten te bevorderen.
Het hof oordeelde dat de omstandigheden zodanig waren gewijzigd dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de minderjarige was. De vader had zich distantiëerde van de minderjarige en toonde weinig betrokkenheid. Het hof besloot daarom de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de moeder om alleen het gezag over de minderjarige toe te wijzen, te honoreren. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de griffier werd verzocht om een afschrift van de uitspraak naar de rechtbank Oost-Brabant te sturen.