ECLI:NL:GHSHE:2014:1503

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
HD 200.127.384_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijkse voorwaarden en kosten van de huishouding in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van een man tegen een vonnis van de rechtbank Middelburg. De man en vrouw waren op 21 maart 1985 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, waarbij elke gemeenschap van goederen was uitgesloten. De rechtbank had op 27 oktober 2010 de echtscheiding uitgesproken, welke op 22 november 2010 was ingeschreven. De man vorderde in eerste aanleg een bedrag van € 12.078,81 van de vrouw, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vrouw vorderde in reconventie een bedrag van € 2.904,- van de man. De kantonrechter had de vorderingen van de man afgewezen en de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar eis in reconventie.

In hoger beroep stelde de man dat hij recht had op de helft van een bedrag van € 18.157,63, dat was ontvangen na het oversluiten van de hypotheek van de gezamenlijke woning. De vrouw betwistte dit en stelde dat het geld was besteed aan de kosten van de huishouding, aangezien de man geen inkomen had en zij met haar inkomen niet alle lasten kon voldoen. Het hof oordeelde dat de vrouw bewijs moest leveren van haar stelling dat de bedragen aan de kosten van de huishouding waren besteed. Het hof stelde een getuigenverhoor in en hield verdere beslissingen aan.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de vrouw om aan te tonen dat de ontvangen bedragen daadwerkelijk zijn aangewend voor de kosten van de huishouding, en dat de man zijn vorderingen niet zonder meer kan onderbouwen zonder bewijs van zijn stellingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.127.384/01
arrest van 27 mei 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A.N.E. Duerink-Bottinga te Terneuzen, voorheen mr. J.C.M. Berbée-van Koningsbruggen te Terneuzen
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.M.J.O. Haaijer-Cattrysse te Hulst,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 mei 2013 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Middelburg, sector kanton gewezen vonnissen van 21 november 2012 en 27 februari 2013 tussen appellant – de man – als eiser in conventie, verweerder in reconventie en geïntimeerde – de vrouw – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 233232 / 12-478)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties en het procesdossier van de eerste aanleg;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte van de man van 26 november 2013;
- de antwoordakte van de vrouw van 31 december 2013;
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Partijen zijn op 21 maart 1985 met elkaar gehuwd na het sluiten van huwelijkse voorwaarden.
Bij beschikking van 27 oktober 2010 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
De echtscheidingsbeschikking is op 22 november 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De tussen partijen op 15 maart 1985 gesloten huwelijkse voorwaarden houden onder meer het volgende in:
“(…)
Artikel 1.
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
(…)
Artikel 5.
1.
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding (…) worden voldaan uit de inkomens der echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voorzover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan.
(…)
Artikel 6.
1.
De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het teveel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot.
2.
Het recht het aldus teveel bijgedragene terug te vorderen vervalt, indien betaling of verrekening daarvan niet binnen één jaar na de ontbinding van het huwelijk of, ingeval van scheiding van tafel en bed, binnen een jaar nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, heeft plaats gehad of (schriftelijk) gevorderd is.
De woning staande en gelegen aan de [perceel] te [plaats] was gemeenschappelijk eigendom van partijen. Op 17 maart 2006 hebben partijen hun toenmalige hypotheek overgesloten door een hypotheek te sluiten bij de Postbank N.V. ten bedrage van € 50.000,- en daarmee de hypotheek bij de Nederlandse Hypotheekbank ten bedrage van € 30.553,55 af te lossen. Het bedrag dat na aftrek van de kosten resteerde, te weten € 18.157,63, is naar een bankrekening van de vrouw overgemaakt.
De woning is op 3 oktober 2008 verkocht voor € 105.000,-. Na aflossing van de hypothecaire geldlening ten bedrage van € 50.322,50 en de kosten die met de verkoop gemoeid gingen, resteerde een bedrag van € 51.186,45 waarvan partijen ieder de helft, zijnde een bedrag van € 25.593,23 hebben ontvangen.
De vennootschap naar Duits recht [Eletroncic] Electronic GmbH ( hierna: [Eletroncic]) en de man hebben op 1 januari 2007 een overeenkomst gesloten (productie 5 bij conclusie van repliek in eerste aanleg). Deze overeenkomst hield in dat [Eletroncic] huur zou betalen voor een deel van de woning aan de [perceel] te [plaats] ten bedrage van € 500,- per maand, waar tegenover de man werkzaamheden zou verrichten voor [Eletroncic]. De betalingen van € 500, - per maand zijn overgemaakt naar de girorekening van de vrouw. Na zes betalingen heeft [Eletroncic] Eletroncic GmbH de betalingen stopgezet, zodat in totaal € 3.000,- is overgemaakt naar de girorekening van de vrouw.
4.2.
De man heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd de vrouw te veroordelen om aan de man, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag van € 12.078,81 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 24 februari 2011, althans een zodanige rente met ingang van een zodanige datum als de kantonrechter juist acht, verschuldigd tot aan de dag van volledige betaling en te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 952,-. Voorts heeft de man gevorderd de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.3.
De vrouw heeft verweer gevoerd en in reconventie gevorderd de man te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het te dezen te wijzen vonnis aan de vrouw te betalen € 2.904,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2012 tot de dag van algehele voldoening.
4.4.
De kantonrechter heeft in conventie de vorderingen van de man afgewezen en de man veroordeeld in de kosten van het geding, welke aan de zijde van de vrouw tot op dat moment worden begroot op € 750,- wegens salaris van de gemachtigde van de vrouw.
De kantonrechter heeft de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar eis in reconventie.
Ten slotte heeft de kantonrechter de veroordeling van de man in de kosten van het geding uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.5.
De man kan zich met voornoemde vonnissen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
4.6.
De grieven van de man lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
4.7.
De man stelt zich op het standpunt dat de helft van het hiervóór (rov. 4.1 sub e) genoemde bedrag van € 18.157,63 aan hem toekomt, te weten € 9.078,81 te vermeerderen met de rente vanaf 24 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit (extra) geleende bedrag van € 18.157,63 betreft een eenvoudige gemeenschap tussen partijen in de zin van artikel 3:166 BW en de man heeft daarom recht op de helft van het bedrag, aldus de man. Door de man wordt betwist dat het bedrag is besteed aan de kosten van de huishouding. De vrouw heeft dit laatste (laat staan de noodzaak van die bestedingen) ook niet aangetoond. Voorts betwist de man dat het bestaan van betalingsnood aanleiding is geweest voor het oversluiten van de hypothecaire geldlening in 2006. Volgens de man hebben partijen hun woonlasten willen verlagen door een andere hypotheekvorm te kiezen. Ten slotte betwist de man dat bij hem sprake is van alcoholisme. Volgens de man maakt de vrouw zich schuldig aan stemmingmakerij en is de kantonrechter bevooroordeeld te werk gegaan.
Ten aanzien van het door hem gevorderde bedrag van € 3.000,- stelt de man dat de door [Eletroncic] ontvangen bedragen onder meer bedoeld waren voor kosten van vervoer die de man in het kader van de door hem te verrichten werkzaamheden zou moeten maken. Omdat de vrouw de betalingen niet aan de man doorstortte, kon de man de werkzaamheden niet verrichten en heeft [Eletroncic] de betalingen stopgezet. Hoewel de bedragen naar een bankrekening van de vrouw zijn overgemaakt, is de man rechthebbende en dient de vrouw de door haar ontvangen € 3.000,- alsnog aan de man te betalen.
4.8.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. Kort gezegd stelt de vrouw zich op het standpunt dat de door haar ontvangen gelden zijn besteed aan de kosten van de huishouding. In de periode waarin de betalingen hebben plaatsgevonden had de man geen, althans een beperkt inkomen en kon de vrouw met haar inkomen van bruto € 1.600,- niet alle lasten voldoen. De bedragen zijn naar haar bankrekening overgemaakt omdat de man een alcoholprobleem had en de gelden anders niet aan de kosten van de huishouding zouden worden besteed maar aan het aanschaffen van drank.
4.9.
Voor zover de grieven zijn gericht tegen het feit dat de kantonrechter het door de man onvoldoende weersproken heeft geacht dat de man verslaafd was aan alcohol, overweegt het hof het volgende. Naar het oordeel van het hof kan uit het proces-verbaal van aangifte (productie 3 bij conclusie van antwoord) genoegzaam worden afgeleid dat de man eind 2006 overmatig alcohol gebruikte en voor behandeling van zijn alcoholprobleem bij hulpverleningsinstantie Emergis terecht is gekomen. In zoverre falen de grieven de man. Voor zover de man stelt dat de kantonrechter het alcoholprobleem van de man ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen bij de beoordeling van het geschil overweegt het hof dat bij de beoordeling van het geschil in hoger beroep het door de man betwiste alcoholisme niet van doorslaggevend belang is. In zoverre heeft de man bij de bespreking van deze grieven geen belang.
4.9.1.
Het hof overweegt voorts als volgt. Nu partijen zijn gehuwd na het sluiten van huwelijkse voorwaarden en in die huwelijkse voorwaarden elke gemeenschap van goederen is uitgesloten, is ter zake van de gemeenschappelijke woning sprake van een eenvoudige gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW.
4.9.2.
De vrouw erkent dat zij op haar girorekening het bedrag van € 18.157,63 heeft ontvangen dat aan partijen toekwam nadat zij de hypothecaire geldlening van de woning aan de [perceel] te [plaats] hebben laten oversluiten. De vrouw betwist ook niet dat de helft van dit bedrag – in beginsel – aan de man toekomt. De vrouw heeft echter aangevoerd dat het geld is besteed aan de kosten van de huishouding, nu de man geen inkomen had en het inkomen van de vrouw ontoereikend was. Over dit verweer van de vrouw zal het hof hierna in rov. 4.9.4 e.v. beslissen.
4.9.3.
De vrouw heeft niet betwist dat zij in totaal € 3.000,- op haar girorekening heeft ontvangen van [Eletroncic]. Voornoemd bedrag dient naar het oordeel van het hof te worden beschouwd als inkomen uit arbeid, nu de man voor de ontvangen bedragen werkzaamheden zou gaan verrichten voor [Eletroncic]. Dat is afgesproken dat de bedragen als “huur” zouden worden ontvangen, doet daar niet aan af. Dit inkomen dient in beginsel te worden aangewend voor de kosten van de huishouding als bedoeld in artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden. Volgens de vrouw zijn de gelden ook daadwerkelijk besteed aan de kosten van de huishouden.
4.9.4.
Ingevolge artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden dienen de kosten van de huishouding te worden voldaan uit de inkomens van partijen naar evenredigheid daarvan en voor zover deze inkomens niet toereikend zijn, uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan. Het hof zal aldus moeten beoordelen of de gelden, zoals de vrouw stelt, zijn besteed aan de kosten van de huishouding en of dat – gelet op het gestelde ontbreken van voldoende inkomen – noodzakelijk was. Het hof gaat daarbij voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw op grond van het vervalbeding als bedoeld in artikel 6 lid 1 en 2 van de huwelijkse voorwaarden niets meer van de man te vorderen heeft. Immers, de vrouw heeft geen vordering jegens de man ingesteld maar zich alleen verweerd tegen de stelling dat de man nog gelden van haar tegoed zou hebben.
4.9.5.
De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij in 2006 een inkomen had van € 1.600,- bruto per maand. Evenmin is door de man betwist dat hij in 2006 geen inkomen had – behoudens het inkomen uit een krantenwijk – en dat hij pas eind 2007 een uitkering is gaan ontvangen.
De man heeft nog aangevoerd dat hij in 2006 een rekening-courant schuld in zijn bv heeft doen ontstaan van in totaal € 14.079,- waarmee de man de vaste lasten zoals Delta, telefoon en internet heeft voldaan. Deze stelling is echter door de vrouw betwist. Weliswaar wordt door de vrouw erkend dat de kosten van Delta, telefoon en internet door de bv van de man zijn voldaan, maar daarmee is niet gezegd dat deze kosten zijn geboekt in rekening-courant. Ook is niet duidelijk geworden welk bedrag met de genoemde kosten gemoeid zijn geweest. Het had op de weg van de man gelegen inzage te geven in de bestedingen in rekening-courant. Nu de man dit niet heeft gedaan, dienen de gevolgen daarvan voor zijn rekening en risico te blijven. Het hof gaat er derhalve van uit dat de man niet via zijn rekening-courant heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding. De man heeft voorts gesteld dat hij door middel van de door hem ontvangen uitkering eind 2007 heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding. De vrouw heeft die stelling van de man betwist en de man heeft deze stelling niet nader onderbouwd. Nu de vaste lasten klaarblijkelijk via de girorekening van de vrouw werden voldaan, gaat het hof er dan ook van uit dat de man zijn uitkering niet heeft aangewend ter bestrijding van de kosten van de huishouding.
Uit de door de vrouw overgelegde jaaropgave 2006 blijkt dat de vrouw een fiscaal inkomen in 2006 heeft gehad van € 19.696,-. Dit resulteert in een netto inkomen van € 1.343,- per maand. Daarnaast heeft het bedrag van € 3.000,- gediend ter dekking van de kosten van de huishouding. Het hof gaat er van uit dat alleen deze inkomsten beschikbaar waren ter dekking van de kosten van de huishouding. Voor zover dat inkomen niet toereikend is geweest dienden de vermogens van partijen, naar evenredigheid, te worden aangewend.
4.9.6.
Ter zake van de kosten van de huishouding heeft de vrouw aangevoerd dat zij deze voor haar rekening heeft genomen. De vrouw heeft in haar conclusie van antwoord in eerste aanleg een toelichting op deze kosten gegeven, onderbouwd met bankafschriften.
Uit dit overzicht kan het hof niet opmaken wat de totale maandelijkse kosten van de huishouding zijn geweest, nu de vrouw een aantal maar niet alle posten heeft toegelicht. Niet duidelijk wordt bijvoorbeeld wat de kosten van de boodschappen, kleding en schoeisel zijn geweest en of er ook aflossingen op schulden hebben plaatsgevonden en zo ja hoe hoog deze zijn geweest en over welke periode die aflossingen zijn gedaan. Voorts zien de door de vrouw genoemde kosten ten bedrage van € 16.000,- op een periode van bijna drie jaar, zodat daaruit niet valt te verklaren waarom naast het gehele inkomen van de vrouw ook het bedrag van € 18.157,63 en het bedrag van € 3.000,- zijn besteed aan de kosten van de huishouding.
Het hof is op basis van de overgelegde stukken vooralsnog van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond dat het beschikbare inkomen (als bedoeld in rov. 4.9.3) ontoereikend was om de kosten van de huishouding te voldoen. Het hof zal de vrouw alsnog de gelegenheid geven, zoals zij heeft aangeboden, het bewijs van haar stellingen te leveren.
4.9.7.
Aldus zal als volgt worden beslist.

5.De uitspraak

Het hof:
stelt de vrouw in de gelegenheid bewijs te leveren van haar stelling dat de bedragen
€ 18.157,63 en € 3.000,- zijn besteed aan de kosten van de huishouding;
bepaalt, voor het geval de vrouw bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. M.J. van Laarhoven als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 3 juni 2014 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van de vrouw tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. O. Milar, M.J. van Laarhoven, en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 mei 2014.