ECLI:NL:GHSHE:2014:155

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
20-000480-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Rutgers
  • N.J.M. Ruyters
  • J.H.M. Westenbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van haar kind en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De politierechter had een voorwaardelijke gevangenisstraf van een week opgelegd voor de mishandeling en een taakstraf van 40 uren voor de bedreiging. Het hof oordeelde dat de opgelegde straffen in strijd waren met artikel 57 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat bij meerdaadse samenloop van misdrijven met gelijksoortige hoofdstraffen, één straf moet worden opgelegd. Het hof heeft de opgelegde straffen vernietigd en in plaats daarvan een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Dit besluit werd genomen na afweging van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels deelneemt aan een hulpverleningstraject. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onduidelijkheid bestond over de handhaving van de vordering in hoger beroep. Het hof bevestigde het beroepen vonnis voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-000480-13
Uitspraak : 27 januari 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 24 januari 2013 in de strafzaak met parketnummer 03-873274-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van
(feit 1)‘mishandeling begaan tegen haar kind’ veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een week met een proeftijd van twee jaren en ter zake van
(feit 2)‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Voorts heeft de politierechter beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Feit 1
Onder 1 is ten laste gelegd één of meer mishandelingen van verdachtes kind in de periode 28 april 2012 tot en met 5 mei 2012. De politierechter heeft één mishandeling bewezen verklaard, blijkens de tot bewijs gebezigde bekennende verklaring van de verdachte begaan op 3 mei 2012, en de verdachte voor het overige vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hoger beroep niet gericht tegen voornoemde partiële vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde.
Feit 2
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hoger beroep niet gericht tegen de vrijspraak van de bedreiging die onder 2 is ten laste gelegd na het eerste opsommingsteken, te weten: de bedreiging van [slachtoffer] via [naam].
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en, in zoverre opnieuw rechtdoende, die vordering zal toewijzen tot een bedrag van EUR 75,-- en de gevorderde kosten van rechtsbijstand zal afwijzen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van beide feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof en zich achter de strafoplegging door de politierechter geschaard, met dien verstande dat de raadsman wel heeft verzocht om de duur van de taakstraf te matigen. Voorts is afwijzing dan wel niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straffen en schadevergoedingsmaatregel en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
De politierechter heeft overwogen dat ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde, gelet op artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, niet enkel een taakstraf kan worden opgelegd, en heeft ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd en ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een taakstraf.
Die “gesplitste” strafoplegging is in strijd met artikel 57, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat bij - kort gezegd - meerdaadse samenloop van misdrijven waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, één straf wordt opgelegd.
Ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij stelt het hof vast dat in het dictum van het vonnis het bedrag aan kosten van rechtsbijstand (EUR 76,--) niet slechts is toegewezen in de vorm van een kostenveroordeling ex artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering, maar ten onrechte tevens is opgenomen in het bedrag van de toegewezen schadevergoeding (EUR 151,--).
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft haar indertijd circa tweeënhalf jaar oude zoontje mishandeld door hem in hard het gezicht te slaan. Voorts heeft zij de nieuwe vriendin van haar ex-partner via Facebook met de dood bedreigd.
Blijkens een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 november 2013 werd de verdachte op 27 juni 2007 ter zake van een in 2006 gepleegde mishandeling onherroepelijk veroordeeld tot een werkstraf. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bij deze werkstraf behorende vervangende hechtenis is ten uitvoer gelegd.
De ernst van het bewezen verklaarde en de recidive in aanmerking nemende, acht het hof in beginsel de oplegging van een taakstraf en, gelet op artikel 22b, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daarnaast de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals gebleken uit het reclasseringsrapport d.d. 22 januari 2013 en zoals uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen, ziet het hof echter aanleiding om af te zien van voormelde strafoplegging. Daarbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte op vrijwillige basis al geruime tijd deelneemt aan een hulpverleningstraject, in het kader waarvan zij sinds mei 2012 gesprekken met een psycholoog voert en een zogenaamde VERS-training volgt met een moeder-kind-traject, gericht op het omgaan met haar eigen emoties en die van haar kind.
Gelet op die persoonlijke omstandigheden acht het hof de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken passend en geboden.
Met de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van deze duur wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 150,-- aan immateriële schade, met verzoek tot veroordeling van de verdachte in de kosten van rechtsbijstand van EUR 76,--.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen, althans blijkens de overwegingen van de politierechter is bedoeld de vordering toe te wijzen, tot een bedrag van EUR 75,-- aan immateriële schadevergoeding, met afwijzing van de vordering tot immateriële schadevergoeding voor het overige, en met veroordeling van de verdachte in de kosten van rechtsbijstand tot EUR 76,--.
De vordering van de benadeelde partij duurt, voor zover zij in eerste aanleg is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
In een in hoger beroep aan de stukken toegevoegde brief van de advocaat van de benadeelde partij van 29 november 2013 staat onder meer vermeld: “Cliënte wenst haar vordering te verlagen met een bedrag van € 75,00 aangezien partijen reeds afspraken hebben gemaakt verband houdende met de lopende civiele kwesties die partijen thans nog verdeeld houden.”
Het hof is van oordeel dat de inhoud van deze brief niet eenduidig is ten aanzien van de handhaving van de vordering in hoger beroep. Onduidelijk is of de oorspronkelijke vordering wordt verlaagd van EUR 150,-- tot EUR 75,--, dan wel - mede gelet op de toelichting in die brief met betrekking tot het gemaakt hebben van afspraken verband houdend met de lopende civiele kwesties - of de in eerste aanleg toegewezen vordering met EUR 75,-- wordt verlaagd tot nihil.
De benadeelde partij noch haar advocaat zijn ter terechtzitting in hoger beroep verschenen om hieromtrent duidelijkheid te verschaffen.
Naar het oordeel van het hof zou aanhouding van de behandeling van de strafzaak om dienaangaande duidelijkheid te verkrijgen, mede gelet op de omvang van de eventueel resterende vordering (maximaal EUR 75,--), een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Gelet op het voorgaande zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis ten aanzien van de opgelegde straffen en schadevergoedingsmaatregel en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bevestigt het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. M. Rutgers, voorzitter,
mr. N.J.M. Ruyters en mr. J.H.M. Westenbroek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 27 januari 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.