ECLI:NL:GHSHE:2014:1733

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
10 juni 2014
Zaaknummer
HD 200.128.721_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksvermogensrecht en onroerende zaken op de Filipijnen na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De partijen, die op 28 november 1978 in de Filipijnen zijn gehuwd, hebben beiden de Nederlandse nationaliteit op het moment van de echtscheiding. De rechtbank Roermond heeft op 7 juli 2010 de echtscheiding uitgesproken en bevolen tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen. In het bestreden vonnis van 20 maart 2013 heeft de rechtbank onder andere bepaald dat de schuld van een gezamenlijke rekening voor rekening van de man komt, en dat de vrouw aan de man een bedrag in euro's moet betalen dat overeenkomt met een bedrag in peso's, dat is vastgesteld op 1.145.201,50 peso's.

De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissingen, waarbij hij zich niet kon verenigen met de wijze waarop de rechtbank de waarden van de onroerende zaken op de Filipijnen heeft vastgesteld. Het hof heeft de grieven van de man in overweging genomen en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte de waarden van de onroerende zaken heeft gemiddeld. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende feiten heeft aangedragen om aan te nemen dat de onroerende zaken op bijzondere wijze aan haar zijn verknocht, en dat deze in de verdeling dienen te worden betrokken.

Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de schuld van de gezamenlijke rekening, en heeft bepaald dat de vrouw aan de man de helft van de bedragen die hij aan de bank heeft betaald, moet vergoeden. Het hof heeft de overige beslissingen van de rechtbank bekrachtigd. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige waardering van onroerende zaken in internationale huwelijksvermogensrechtelijke geschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.128.721/01
arrest van 10 juni 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. E.H.J. Plass te Horst,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 juni 2013 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Rechtbank Limburg, zittingspaats Roermond gewezen vonnissen van 23 januari 2013 en 20 maart 2013 tussen appellant – de man – als eiser en geïntimeerde – de vrouw – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/04/113873/ HA ZA 12-36)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen alsmede het tussenvonnis van 28 maart 2012, waarbij een comparitie is gelast.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met eiswijziging en met producties;
- het tegen de vrouw verleende verstek;
- de memorie van grieven.
De man heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.
Partijen zijn op 28 november 1978 gehuwd te General Santos City (Filipijnen). Ten tijde van de huwelijkssluiting had de vrouw de Filipijnse nationaliteit en de man de Nederlandse nationaliteit.
Ten tijde van de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding hadden partijen beiden de Nederlandse nationaliteit.
Bij beschikking van de rechtbank Roermond van 7 juli 2010 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 5 augustus 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.1.2.
Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank partijen bevolen over te gaan tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen.
4.1.3.
Bij het bestreden vonnis d.d. 20 maart 2013 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, als volgt beslist:
- bepaalt dat de schuld van de gezamenlijke rekening met nummer [rekeningnummer] voor rekening komt van de man, onder gehoudenheid van de vrouw om aan de man de helft te betalen van de bedragen die de man aantoonbaar aan de bank ter zake deze schuld heeft betaald of zal betalen tot een maximum van € 7.481,66;
- bepaalt dat de vrouw uit hoofde van overbedeling aan de man in euro’s zal voldoen het equivalent van het bedrag van 1.145.201,50 peso’s, waarbij als valutadatum de datum van dit vonnis wordt aangehouden.
4.2.
De man kan zich met voornoemde beslissingen van de rechtbank niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
Tegen de vrouw is verstek verleend.
4.3.
De internationaliteit van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en het toepasselijk recht. Het hof verwijst hiervoor naar de daaraan gewijde overwegingen van de rechtbank in de bestreden vonnissen, waartegen geen grieven zijn gericht, alsmede naar de daaraan gewijde overwegingen in de echtscheidingsbeschikking d.d. 7 juli 2010.
4.4.
In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank de vrouw had moeten
bevelenom aan de man de helft te betalen van de bedragen die de man aantoonbaar aan de bank ter zake deze schuld heeft betaald of zal betalen tot een maximum van € 7.481,66, in plaats van te
bepalendat de vrouw hiertoe gehouden is. Dit om te voorkomen dat de man zich voor executieproblemen gesteld ziet.
4.4.1.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Deze grief van de man is in zoverre gegrond dat de rechtbank niet heeft beslist conform het door de man geformuleerde petitum. Het hof zal derhalve op dit punt opnieuw beslissen.
4.5.
De tweede en derde grief van de man komen er – kort samengevat – op neer dat de rechtbank ten onrechte de door partijen gestelde waarden van de bezittingen op de Filipijnen, bestaande uit een perceel grond (ca. 1 ha) met bebouwingen te [plaats], heeft gemiddeld en van deze gemiddelde waarde is uitgegaan.
De rechtbank heeft daartoe in het bestreden vonnis d.d. 23 januari 2013 overwogen dat het verschil in de getaxeerde waarde en de verkoopopbrengst zo groot is dat zij een nieuwe taxatie door een beëdigd taxateur gewenst acht om te kunnen bepalen voor welke waarde de bezittingen op de Filipijnen in de verdeling betrokken dienen te worden. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich hierover uit te laten. De voorkeur van de rechtbank gaat er naar uit dat partijen gezamenlijk een taxateur uit de Filipijnen een opdracht tot taxatie verschaffen en de uitkomst van die taxatie als uitgangspunt nemen voor de waardering in deze procedure. Mochten partijen daartoe niet overgaan dan overweegt de rechtbank – arbitrair – om de getaxeerde waarde en de gerealiseerde opbrengst te middelen en dit bedrag aan te houden als waarde die in de verdeling betrokken dient te worden.
De man heeft vervolgens bij akte twee beëdigd taxateurs voorgesteld.
De vrouw heeft bij akte gesteld dat de huidige eigenaar (haar zwager) niet bereid is mee te werken aan taxatie en dat het haar aan financiële middelen ontbreekt, zodat zij afziet van bindende taxatie.
De rechtbank is vervolgens in het bestreden vonnis d.d. 20 maart 2013 uitgegaan van het gemiddelde van de door partijen gestelde waarden.
De man kan zich hiermee niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat van de door hem gestelde waarde van 4.080.806,-- peso’s, zoals blijkt uit het door hem in het geding gebrachte taxatierapport van juni 2010, moet worden uitgegaan.
4.6.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Deze grieven van de man slagen in zoverre dat het hof van oordeel is dat de rechtbank de door partijen gestelde waarden van de onroerende zaak op de Filipijnen ten onrechte heeft gemiddeld.
4.7.
Het slagen van de grieven brengt mee dat het hof de in eerste aanleg verworpen en/of niet behandelde verweren die in hoger beroep niet zijn prijsgegeven, opnieuw dient te beoordelen.
4.7.1.
De vrouw heeft in eerste aanleg het verweer gevoerd dat de bezittingen op de Filipijnen aan haar zijn verknocht en buiten de verdeling dienen te blijven, nu zij de eigendom heeft (gehad) van de bezittingen en de man naar Filipijns recht de eigendom niet kan verkrijgen omdat hij niet de Filipijnse nationaliteit heeft.
4.7.2.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat de onroerende zaak op de Filipijnen op bijzondere wijze aan haar is verknocht en dat deze verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt. De enkele omstandigheid dat de onroerende zaak op naam van de vrouw stond is daartoe in ieder geval ontoereikend.
De vrouw heeft voorts aangevoerd dat het Filipijnse recht zich ertegen verzet dat de man (mede)eigenaar wordt van onroerend goed op de Filipijnen, hetgeen door de man wordt betwist. De juistheid van deze stelling van de vrouw kan in het midden blijven, nu de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap zal moeten plaatsvinden naar Nederlands huwelijksvermogensrecht en de (opbrengst van de) onroerende zaak op grond van dit recht in de huwelijksgemeenschap valt en dus in de verdeling dient te worden betrokken.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de onroerende zaak op de Filipijnen in februari 2012 door de vrouw is verkocht aan een familielid voor een koopprijs van 500.000,-- peso’s.
Blijkens het tweede onderdeel van zijn petitum in hoger beroep, stelt de man zich primair op het standpunt dat de vrouw uit hoofde van overbedeling ter zake de bezittingen op de Filipijnen de helft van 4.080.806,-- peso’s, te weten 2.040.403,-- peso’s, aan de man dient te voldoen.
Het hof is van oordeel dat deze vordering van de man, voor zover deze is gebaseerd op overbedeling van de vrouw, dient te worden afgewezen, althans voor zover de vordering van de man het bedrag van (de helft van 500.000,-- peso’s, derhalve) 250.000,00 peso’s te boven gaat. Er is immers gesteld noch gebleken dat de verkoopprijs van de bezittingen op de Filipijnen hoger was dan 500.000,-- peso’s. Van overbedeling van de vrouw ter zake voor een bedrag van € 2.040.403,00 peso’s, althans meer dan 250.000,-- peso’s, kan derhalve geen sprake zijn.
4.8.1.
De man heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat de onroerende zaak is verkocht voor een te laag bedrag, waardoor hij is benadeeld, doch hij verbindt aan deze stelling geen gevolg ten aanzien van het door hem gevorderde.
Indien het standpunt van de man, dat de onroerende zaak voor een te laag bedrag is verkocht, juist is, heeft hij weliswaar mogelijk een vordering op de vrouw uit hoofde van vergoeding van door hem geleden schade, maar een concrete vordering op punt ontbreekt in het petitum van de man.
4.9.
Het hoger beroep mag niet tot een voor de man ongunstiger resultaat leiden (verbod van "reformatio in peius"), zodat het hof het bestreden vonnis d.d. 20 maart 2013 zal bekrachtigen voor zover het betreft de bepaling dat de vrouw uit hoofde van overbedeling aan de man in euro’s zal voldoen het equivalent van het bedrag van 1.145.201,50 peso’s, waarbij als valutadatum de datum van het vonnis wordt aangehouden.

5.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Limburg van 20 maart 2013, voor zover daarbij is bepaald dat de schuld van de gezamenlijke rekening met nummer [rekeningnummer] voor rekening komt van de man, onder gehoudenheid van de vrouw om aan de man de helft te betalen van de bedragen die de man aantoonbaar aan de bank ter zake deze schuld heeft betaald of zal betalen tot een maximum van € 7.481,66;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de schuld van de gezamenlijke rekening met nummer [rekeningnummer] voor rekening komt van de man en beveelt de vrouw om aan de man de helft te betalen van de bedragen die de man aantoonbaar aan de bank ter zake deze schuld heeft betaald of zal betalen tot een maximum van € 7.481,66;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep voor het overige;
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, M.J. van Laarhoven en G.J. Vossestein, en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 juni 2014.