Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1.],wonende te [woonplaats],
[appellante 2.],wonende te [woonplaats],
1.[geintimeerde 1.],wonende te [woonplaats],
[geintimeerde 2.],wonende te [woonplaats],
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een burengeschil over de beplanting tussen twee percelen. Appellanten, wonende aan [pand 1.] te [woonplaats], hebben in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht, waarin hun vordering tot verwijdering van de beplanting door geïntimeerden, wonende aan [pand 2.] te [woonplaats], was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat appellanten geen rechtens te respecteren belang hadden bij hun vordering, ondanks dat de beplanting zich binnen de in artikel 5:42 BW gestelde afstand van de erfgrens bevond en hoger was dan de scheidsmuur.
Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat de beplanting, bestaande uit leibomen of glansmispels, zich op minder dan een halve meter van de erfgrens bevond en hoger was dan de scheidsmuur. Het hof oordeelde dat er sprake was van een met artikel 5:42 BW strijdige situatie, en dat appellanten wel degelijk belang hadden bij hun vordering, aangezien zij hinder ondervonden van verminderde lichtinval en overlast van bloesem en bladeren.
Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat geïntimeerden de beplanting dienden in te korten tot de hoogte van de scheidsmuur. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval dat niet tijdig aan deze veroordeling werd voldaan. De proceskosten werden toegewezen aan appellanten, die in het ongelijk waren gesteld in de eerste aanleg.