In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingeleid door de vrouw, appellante, tegen de man, geïntimeerde, naar aanleiding van een vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 28 augustus 2013. De zaak betreft de tijdige betaling van griffierechten. Appellante heeft op 21 oktober 2013 hoger beroep ingesteld en is opgeroepen om te verschijnen op de openbare terechtzitting van het hof op 4 maart 2014. Tijdens deze zitting is vastgesteld dat appellante het griffierecht niet tijdig had voldaan, wat leidde tot een mogelijke sanctie van ontslag van instantie. Appellante heeft echter aangevoerd dat zij het griffierecht op 31 maart 2014 tijdig had voldaan, wat zij onderbouwde met een uitdraai van internetbankieren. Het hof heeft navraag gedaan bij het LDCR en vastgesteld dat er een grote achterstand was in de verwerking van betaalde griffierechten, waardoor onterecht was vermeld dat appellante niet had voldaan.
Het hof heeft besloten de procedure voort te zetten, nu appellante het griffierecht tijdig heeft voldaan. Er is een comparitie van partijen gelast om te beproeven of er een minnelijke regeling kan worden getroffen of om door te verwijzen naar mediation. De comparitie is bedoeld voor het uitwisselen van informatie en het geven van instructies met betrekking tot de zaak. De geplande duur van de zitting is anderhalf uur, waarbij niet de gelegenheid zal worden geboden om te pleiten. De uitspraak van het hof is gedaan op 10 juni 2014, waarbij de partijen zijn opgeroepen om in persoon te verschijnen voor de raadsheer-commissaris, mr. N.J.M. van Etten, in het Paleis van Justitie te 's-Hertogenbosch.