ECLI:NL:GHSHE:2014:1807

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
20-002882-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht en opzettelijk afleveren van hennep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte was veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het opzettelijk afleveren van hennep. De verdachte had in eerste aanleg een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een voorwaardelijke geldboete van €300 opgelegd gekregen. De benadeelde partij had een schadevergoeding van €200 toegewezen gekregen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis met verbetering van de motivering van de strafmaat heeft gevorderd. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het tweede feit en een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft het vonnis van de eerste rechter vernietigd, omdat het zich niet kon verenigen met de opgelegde straf. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor het tweede feit, waardoor de verdachte daarvan is vrijgesproken.

Het hof heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte de benadeelde partij heeft bedreigd. De bedreiging heeft geleid tot grote gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer, wat het hof als ernstig heeft aangemerkt. Gelet op de ernst van de bedreiging en de eerdere veroordelingen van de verdachte, heeft het hof besloten om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op te leggen. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €200 toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is voor de schade die door zijn handelen is veroorzaakt. De beslissing is gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002882-13
Uitspraak : 11 juni 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 3 september 2013 in de strafzaak met parketnummer 03-108656-13 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1991],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd - bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 1) en het opzettelijk afleveren van hennep (feit 2) veroordeeld tot:
ten aanzien van feit 1: een gevangenisstraf voor de tijd van 3 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
ten aanzien van feit 2: een voorwaardelijke geldboete van € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de eerste rechter beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een gedeelte van € 200,00 toegewezen. De voeging duurt voor zover de vordering is toegewezen van rechtswege voort in hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met verbetering van de motivering van de strafmaat in verband met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit voor het onder 2 ten laste gelegde en voorts een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof zich hiermee niet kan verenigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 april 2013, in de gemeente Venlo, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Slet, hoer, kankerwijf ik maak je af" en/of "Teringwijf, kankerwijf, ik pak je, wat wil je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 12 juni 2013, in de gemeente Venlo, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van ongeveer 5 gram, in elk geval een hoeveelheid van minder dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof niet kunnen vaststellen dat het verdachte is geweest die het door de verbalisanten bij de kopers in beslag genomen goed aan de kopers ter hand heeft gesteld.
Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 april 2013, in de gemeente Venlo, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Slet, hoer, kankerwijf ik maak je af".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft het slachtoffer bedreigd, terwijl zij werkzaam was in een winkel op het station. Blijkens de door het slachtoffer overgelegde slachtofferverklaring heeft de bedreiging bij haar grote gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt, temeer daar verdachte bijna dagelijks op het station komt en het slachtoffer daardoor tijdens haar werkzaamheden steeds voor hem op haar hoede is. Uit de slachtofferverklaring blijkt verder dat de gevoelens van angst en onveiligheid zich niet beperken tot haar werkadres op het station. Zij voelt zich ook op andere locaties niet meer op haar gemak, kijkt veelvuldig achterom en voelt zich zelfs in haar eigen woning niet meer veilig. Dit maakt deze bedreiging ernstig in zijn soort.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij enerzijds meegewogen de persoon van verdachte, zoals daarvan blijkt uit een hem betreffend psychologisch rapport d.d. 19 juni 2012, opgemaakt in een andere strafzaak tegen verdachte. Anderzijds heeft het hof meegewogen dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 maart 2014, reeds eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Alles overwegende acht het hof – anders dan de advocaat-generaal – enkel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand passend en geboden
In hetgeen door de verdediging overigens is aangevoerd betreffende de persoon van verdachte, ziet het hof geen aanleiding om hier in strafmatigende zin van af te wijken. Ook is naar het oordeel van het hof een voorwaardelijke straf, zoals door de verdediging bepleit, niet meer aan de orde. Verdachte heeft reeds meerdere kansen gehad om zijn leven te beteren, doch hij heeft deze kansen, gezien de omtrent hem opgemaakte reclasseringsrapporten en psychologische rapportage, tot op heden niet benut.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 300,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. P.M. Frielink, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. H. Eijsenga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 11 juni 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.