3maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
Voorts heeft de rechtbank beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partijen en de tenuitvoerlegging gelast van een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] geheel toegewezen. De voeging duurt in hoger beroep van rechtswege voort.
Bij vonnis, waarvan beroep, is de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Namens verdachte is een strafmaatverweer gevoerd.
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met inbegrip van de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie woninginbraken. Hij heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en heeft bovendien spullen meegenomen die niet alleen kostbaar waren, maar ook, met name voor wat betreft het slachtoffer [slachtoffer 1], grote emotionele waarde hadden. Hij heeft hiermee niet alleen materiële schade, maar ook persoonlijk leed veroorzaakt. Bovendien veroorzaken woninginbraken doorgaans bij de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid.
Verdachte heeft zich hiervan geen enkele rekenschap gegeven.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de omstandigheid dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 mei 2014, reeds eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Bovendien liep verdachte ten tijde van het plegen van het onder 3 bewezen verklaarde in een proeftijd en was hij kort daarvoor geschorst uit de voorlopige hechtenis voor de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten.
Het hof sluit voor de bepaling van de straf aan bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, en bij straffen die door dit hof in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd. Voor een diefstal met braak is, in het geval er sprake is van recidive, het uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. In hetgeen de advocaat-generaal heeft aangevoerd, in het bijzonder de stelling dat sprake zou zijn van frequente recidive, ziet het hof geen aanleiding om in strafverzwarende zin af te wijken van het uitgangspunt.
Alles overwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden voor de onderhavige 3 feiten passend en geboden.
Oplegging van een deels voorwaardelijke straf, zoals door de verdediging bepleit, zou naar het oordeel van het hof onvoldoende recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde. Bovendien is het hof van oordeel dat aan verdachte reeds voldoende kansen zijn geboden om aan zijn leven een positieve wending te geven. Verdachte heeft deze kansen, gezien de onderhavige feiten en de over hem uitgebrachte reclasseringsrapportages, op geen enkele wijze benut. Een voorwaardelijke straf is naar het oordeel van het hof dan ook niet meer aan de orde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.