ECLI:NL:GHSHE:2014:1874

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
HV 200.138.208_01 en HV 200.138.223_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en alimentatie in de zaak tussen ouders van minderjarige zoon

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vrouw verzocht om een wijziging van de zorgregeling en de alimentatie voor hun minderjarige zoon, geboren in 2010. De rechtbank had eerder bepaald dat het hoofdverblijf van de zoon bij de vrouw zou zijn, met een co-ouderschapsregeling waarbij de zoon om de week bij de man verbleef. De vrouw was van mening dat de communicatie tussen haar en de man zo slecht was dat een goede uitvoering van de co-ouderschapsregeling niet mogelijk was. De man daarentegen verzocht om het hoofdverblijf van de zoon bij hem te bepalen, mocht de vrouw niet vrijwillig meewerken aan de co-ouderschapsregeling.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere beslissingen van de rechtbank en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof oordeelde dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was en dat een co-ouderschapsregeling niet haalbaar was. Het hof heeft daarom besloten dat de zoon om de week van donderdag na school tot maandagmorgen bij de man zal verblijven, met specifieke afspraken voor vakanties en bijzondere dagen. Tevens verleende het hof de vrouw vervangende toestemming om de zoon in te schrijven op een school in haar woonplaats, gezien de aanhoudende strijd tussen de ouders en het belang van de zoon.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede communicatie tussen ouders in het belang van het kind en de noodzaak om een zorgregeling vast te stellen die recht doet aan de behoeften van het kind. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de zorgregeling, maar het hoofdverblijf bij de vrouw bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 juni 2014
Zaaknummer: F 200.138.208/01 en F 200.138.223/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/241617 / FA RK 12-96-3
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.H.M. Zonnenberg,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. Y.M. Schrevelius.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 september 2012 en de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 28 maart 2013 en 29 oktober 2013, verbeterd bij beschikking van 5 december 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 december 2013, heeft de vrouw verzocht:
de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 oktober 2013 te schorsen ten aanzien van de vastgestelde zorgregeling en te bepalen dat, zolang het hof geen definitieve zorgregeling heeft vastgesteld de volgende zorgregeling geldt:
zolang [zoon] niet naar school gaat, verblijft [zoon] in de even weken vanaf vrijdag 07.45 uur bij de man, waarbij de vrouw [zoon] ’s-ochtends brengt, tot de zaterdag daarna, waarop de man [zoon] zaterdag uiterlijk om 13.00 uur bij de vrouw brengt. In de oneven weken verblijft [zoon] van vrijdag 07.45 uur tot zondag bij de man, waarbij de vrouw [zoon] op vrijdag brengt en de man [zoon] op zondag uiterlijk om 17.00 uur terugbrengt;
vanaf het moment dat [zoon] naar school gaat, verblijft [zoon] in de even weken vanaf vrijdag na school bij de man, waarbij de man [zoon] na schooltijd uit school haalt en de volgende dag uiterlijk om 13.00 uur bij de vrouw brengt. In de oneven weken verblijft [zoon] van vrijdag na school tot zondag bij de man, waarbij de vrouw [zoon] op vrijdag direct na schooltijd brengt en de man [zoon] op zondag uiterlijk om 17.00 uur terugbrengt.
de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 oktober 2013 te vernietigen, voor zover de rechtbank daarin heeft geoordeeld dat [zoon] de ene week bij de vrouw verblijft en de andere week bij de man met het wisselmoment op vrijdag en een kinderalimentatie heeft vastgesteld van € 646,- per maand over de periode van 2 januari 2013 tot 1 maart 2013, van € 809,50 per maand over de periode van 1 maart 2013 tot 29 oktober 2013 en van € 171,- per maand vanaf 29 oktober 2013 en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat tussen de man en [zoon] de volgende zorgregeling geldt:
Zolang [zoon] niet naar school gaat, verblijft [zoon] in de even weken vanaf vrijdag 07.45 uur bij de man, waarbij de vrouw [zoon] ’s-ochtends brengt, tot de zaterdag daarna, waarop de man [zoon] uiterlijk om 13.00 uur bij de vrouw brengt. In de oneven weken verblijft [zoon] van vrijdag 07.45 uur tot zondag bij de man, waarbij de vrouw [zoon] op vrijdag direct na school brengt en de man [zoon] op zondag uiterlijk om 17.00 uur terugbrengt, het een en ander onder vaststelling van een vakantieregeling overeenkomstig een nog door de vrouw over te leggen schema.
Vanaf het moment dat [zoon] naar school gaat, verblijft [zoon] in de even weken vanaf vrijdag na school bij de man, waarbij de man [zoon] van school haalt en de volgende dag uiterlijk om 13.00 uur bij de vrouw brengt. In de oneven weken verblijft [zoon] van vrijdag na school tot zondag bij de man, waarbij de vrouw [zoon] op vrijdag direct na schooltijd brengt en de man [zoon] op zondag uiterlijk om 17.00 uur terugbrengt, het een en ander onder vaststelling van een vakantieregeling overeenkomstig een nog door de vrouw over te leggen schema.
3. dat de man met ingang van 2 januari 2012 tot 1 januari 2013 een bijdrage van € 1.047,- per maand aan de vrouw dient te voldoen ten behoeve van [zoon], telkens bij vooruitbetaling, dat de man met ingang van 1 januari 2013 tot 1 maart 2013 een bijdrage van € 1.055,- per maand aan de vrouw dient te voldoen ten behoeve van [zoon], telkens bij vooruitbetaling en dat de man met ingang van 1 maart 2013 een bijdrage van € 1.212,- per maand aan de vrouw dient te voldoen ten behoeve van [zoon], telkens bij vooruitbetaling.
4. te bepalen dat primair aan de vrouw (vervangende) toestemming wordt verleend [zoon] in te schrijven op een door de vrouw nog aan te geven school in [plaats] en te bepalen dat [zoon] in 2014 op die school met ingang van het nieuwe schooljaar onderwijs zal dienen te volgen en subsidiair dat de vrouw (vervangende) toestemming wordt verleend [zoon] in te schrijven op een door de vrouw nog aan te geven school in [woonplaats] en te bepalen dat [zoon] in 2014 op die school met ingang van het nieuwe schooljaar onderwijs zal dienen te volgen.
5. De verdeling en verrekening vast te stellen overeenkomstig een nog door de vrouw in het geding te brengen vermogensverdelings- en verrekeningsstaat.
2.2.
Bij verweerschrift tevens houdende incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 17 januari 2014, heeft de man verzocht de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren en derhalve de bestreden beschikking in stand te laten voor wat betreft de vaststelling van de co-ouderschapsregeling en voorts het incidenteel appel gegrond te verklaren en derhalve:
het dictum van de bestreden beschikking aan te vullen met de plaatsnaam [woonplaats], zoals onder punt 50 van het incidenteel appel gesteld;
de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [zoon] bij de vrouw is en opnieuw rechtdoende de hoofdverblijfplaats van [zoon] bij de man te bepalen ingeval de vrouw niet vrijwillig uitvoering geeft aan de effectuering van het co-ouderschap in [woonplaats].
de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] te vernietigen en te bepalen dat de man met ingang van 2 januari 2012 tot 29 oktober 2013 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] zal voldoen ten bedrage van € 247,49 per maand en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] met ingang van 29 oktober 2013 op nihil te stellen;
althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 12 februari 2014, heeft de vrouw verzocht het incidenteel appel van de man ongegrond te verklaren, althans de verzoeken van de man zoals geformuleerd onder 1 tot en met 4 van zijn verweerschrift, tevens incidenteel appelschrift af te wijzen.
2.2.2.
Bij brief van 28 april 2014 met bijlagen heeft de vrouw haar verzoek onder 5 van het beroepschrift met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden gewijzigd zoals bedoeld onder de punten 4 tot en met 10 van die brief.
2.2.2.
Bij beschikking van 20 februari 2014 is door dit hof beslist op het onder 1 van het beroepschrift gedane schorsingsverzoek, zodat daar in onderhavige beschikking niet meer op hoeft te worden beslist.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 mei 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Zonnenberg;
  • de man, bijgestaan door mr. Schrevelius;
  • Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw E.A.P. van den Dam.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlage van de advocaat van de man d.d. 30 januari 2014;
  • de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 14 februari 2014;
  • de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 7 maart 2014;
  • de brief van de advocaat van de man d.d. 10 maart 2014;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 13 maart 2014;
  • de brief met bijlage van de raad d.d. 17 april 2014;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 28 april 2014;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 15 mei 2014;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 16 mei 2014;
  • de brief van de raad d.d. 19 mei 2014;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 21 mei 2014;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 22 mei 2014;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 23 mei 2014;
  • de ter zitting door de advocaat van de vrouw voorgedragen pleitnota.
De door de advocaat van de man bij brieven van 21, 22 en 23 mei overgelegde stukken zijn te laat ingediend. De advocaat van de vrouw heeft enerzijds bezwaar gemaakt tegen overlegging van deze stukken, maar anderzijds op een aantal stukken ook een beroep gedaan ter onderbouwing van het standpunt van de vrouw. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat deze stukken eenvoudig te doorgronden zijn, beslist het hof dat deze stukken alsnog worden toegelaten.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
Partijen zijn op 22 december 2009 na het sluiten van huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren [zoon] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
Bij beschikking van 10 september 2012 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
De echtscheidingsbeschikking is op 16 januari 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De huwelijkse voorwaarden houden onder meer het volgende in:
“(…)
Artikel 2
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd. Uit feitelijke handelingen mag ook geen gemeenschap van goederen worden afgeleid.
(…)
Vergoedingen
Artikel 4
De echtgenoten zijn, voor zover niet anders bepaald of overeengekomen, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking.
(…)
Jaarlijkse verrekening van inkomen
Artikel 8
1.
De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun inkomen in de zin van artikel 5, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, overblijft onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld.
(…)
5.
De uitkering van het verschuldigde moet gedaan worden binnen een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar. Indien over enig kalenderjaar geen verrekening heeft plaatsgehad, en deze alsnog kan plaatshebben, worden de waardeveranderingen van het vermogen waarin de niet-verrekende bedragen zijn belegd, bij de verrekening meegenomen.
7. Geen verrekening heeft plaats:
a. over de tijd, dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat;
(…)”
6) Partijen hebben gedurende het huwelijk geen uitvoering gegeven aan het periodiek verrekenbeding als bedoeld in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang:
  • bepaald dat het hoofdverblijf van [zoon] zal zijn bij de vrouw;
  • bepaald dat [zoon] de ene week bij de vrouw verblijft en de andere week bij de man, met het wisselmoment op vrijdag;
  • bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon] aan de vrouw dient te voldoen, telkens bij vooruitbetaling:
o van 2 januari 2012 tot 1 maart 2013 een bedrag van € 646,- per maand;
o van 1 maart 2013 tot 29 oktober 2013 een bedrag van € 809,50 per maand;
o met ingang van 29 oktober 2013 een bedrag van € 171,- per maand.
Bij herstelbeschikking van heeft de rechtbank de ingangsdatum van 2 januari 2013 gewijzigd in 2 januari 2012.
3.3.
Partijen kunnen zich met onderdelen van deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De grieven van partijen zien op de volgende onderwerpen:
a) de zorgregeling (grieven 1 tot en met 5 van de vrouw, grief 1 van de man);
b) het hoofdverblijf van [zoon] (grief 2 van de man);
c) vervangende toestemming schoolkeuze (grief 3 van de vrouw);
d) de ingangsdatum (grief 15 van de vrouw)
e) de behoefte van [zoon] (grieven 6 tot en met 8 van de vrouw, grief 3 van de man);
f) de draagkracht van de man (grieven 9 en 10 van de vrouw, grieven 4 en 5 van de man);
g) de draagkracht van de vrouw (grieven 11 en 12 van de vrouw, grieven 6 tot en met 8 van de man);
h) de door de man te betalen bijdrage (grieven 13 tot en met 15 van de vrouw, grief 9 van de man);
i) de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden (grief 16 van de vrouw).
Het hof zal in onderhavige beschikking beslissen over het hoofdverblijf, de zorgregeling en de vervangende toestemming voor inschrijving op een school (de onderwerpen a tot en met c) en de beslissingen over de onderhoudsbijdrage en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aanhouden (de onderwerpen d tot en met i).
Zorgregeling en hoofdverblijf (grieven 1 tot en met 5 van de vrouw, grief 1 en 2 van de man)
3.5.
De rechtbank heeft bepaald dat de zorg- en opvoedingstaken gelijkelijk tussen partijen worden verdeeld (co-ouderschap) en [zoon] de ene week bij de vrouw verblijft en de andere week bij de man, met wisselmomenten op vrijdag. De rechtbank is van oordeel dat deze regeling in het belang van [zoon] in [woonplaats] dient te worden geëffectueerd. De rechtbank heeft het hoofdverblijf van [zoon] bij de vrouw bepaald.
3.5.1.
Het hof verwijst voor het standpunt van de vrouw naar het beroepschrift en het verweerschrift op het incidenteel appel. De vrouw stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat de communicatie tussen partijen zodanig slecht is dat een goede uitvoering van co-ouderschap niet mogelijk is. De vrouw voelt zich in de gaten gehouden en meent dat een verhuizing naar [woonplaats] een enorme belasting zal betekenen en een beperking van haar vrijheid. Ook de rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de verstandhouding tussen partijen ernstig is verstoord, dat de standpunten van partijen ver uit elkaar liggen en dat sprake is van wantrouwen. In 2011 is reeds een procedure gevoerd over het vertrek van de vrouw uit [woonplaats]. Noch door de rechtbank Rotterdam, noch door het hof Den Haag is de vrouw toen verplicht terug te keren naar [woonplaats]. De vrouw vreest dat, gelet op de slechte communicatie tussen partijen, [zoon] op enig moment volledig klem komt te zitten tussen partijen.
3.5.2.
Het hof verwijst voor het standpunt van de man naar het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten in het dictum op te nemen dat de co-ouderschapsregeling in Rotterdam dient te worden geëffectueerd. De man stelt verder dat de vrouw heeft aangegeven niet mee te zullen werken aan effectuering van de co-ouderschapsregeling en dat het niet in het belang van [zoon] is dat de co-ouderschapsregeling op twee plaatsen wordt uitgevoerd.
De man stelt dat, slechts ingeval de vrouw niet vrijwillig meewerkt aan de effectuering van de co-ouderschapsregeling in [woonplaats], het hoofdverblijf van [zoon] bij hem moet worden bepaald. Dit zou voorts de inschrijving van [zoon] op een passende [woonplaats] basisschool in de woonomgeving van de man vergemakkelijken. De man stelt dat de vrouw zich blijft verzetten tegen effectuering van de regeling in [woonplaats] zodat de man vermoedt dat de vrouw zich mogelijk ook in de toekomst niet aan de wet en/of aan de opgelegde co-ouderschapsregeling zal houden.
3.5.3.
De raad heeft in het rapport van 22 juli 2013 geadviseerd om het hoofdverblijf van [zoon] bij de vrouw te handhaven. Daarnaast heeft de raad geadviseerd de toen geldende zorgregeling te handhaven waarbij [zoon] de ene week van vrijdag tot zaterdag en de andere week van vrijdag tot zondag bij de man zou verblijven.
Ter zitting heeft de raad aangevoerd dat de raad het belang van [zoon] voorop stelt. Volgens de raad kan de huidige situatie niet in stand blijven. [zoon] heeft het grootste gedeelte van zijn leven bij de vrouw in [plaats] gewoond. Dat de vrouw met [zoon] naar [plaats] is gegaan verdient geen schoonheidsprijs, maar dat is inmiddels drie jaar geleden. De raad heeft aangegeven dat [zoon] de strijd tussen partijen al jaren meemaakt. Daar heeft [zoon] last van. Partijen moeten [zoon] gunnen dat hij rust heeft bij zijn beide ouders. Als de strijd tussen partijen voortduurt, dan vreest de raad dat [zoon] op termijn gedragsproblemen zal krijgen en in behandeling zal moeten bij een psycholoog. Eigenlijk dienen partijen bij elkaar te gaan zitten en er samen uit te komen. De raad vreest dat een beslissing door het hof weer tot nieuwe strijd tussen partijen zal leiden.
3.5.4.
Het hof overweegt als volgt:
Op grond van artikel 1:247 lid 4 BW behoudt een kind wiens ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen na ontbinding van het huwelijk - door in dit geval echtscheiding – recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Het hof overweegt op de eerste plaats dat de vrouw niet in het belang van [zoon] heeft gehandeld en geen rekening heeft gehouden met het belang van zijn vader door zonder aantoonbare noodzaak en zonder toestemming van de man naar [plaats] te verhuizen. De vrouw had, nu de man niet had ingestemd met haar wens naar [plaats] te verhuizen, vervangende toestemming aan de rechter moeten vragen ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW. Dat de vrouw deze vervangende toestemming niet heeft verzocht kan haar worden aangerekend. Nu de vrouw in eerdere beslissingen niet verplicht is terug te verhuizen naar [woonplaats] en sinds de verhuizing naar [plaats] inmiddels drie jaren zijn verstreken, acht het hof het niet in het belang van [zoon] een zorgregeling vast te stellen zoals de rechtbank die heeft vastgesteld en die er in feite op neerkomt dat de vrouw verplicht wordt terug te verhuizen naar [woonplaats]. [zoon] verblijft in [plaats] in een voor hem vertrouwde omgeving met familie en vriendjes. Naar het oordeel van het hof is [zoon] geworteld in [plaats].
De man heeft in voorwaardelijk incidenteel appel verzocht te bepalen dat het hoofdverblijf van [zoon] bij hem zal zijn indien de vrouw niet bereid zou zijn vrijwillig aan de co-ouderschapsregeling mee te werken. Ter zitting heeft het hof de man verzocht zijn verzoek nader toe te lichten. Desgevraagd heeft de man bevestigd dat indien het hof besluit dat de co-ouderschapsregeling dient te worden beëindigd, het hoofdverblijf van [zoon] bij de vrouw in [plaats] zal zijn. Het hof komt niet toe aan het voorwaardelijk incidenteel appel van de man. De beslissing van de rechtbank met betrekking tot het hoofdverblijf dient derhalve in stand te blijven nu, zoals uit het hierna volgende zal blijken, het hof van oordeel is dat een regeling van co-ouderschap niet haalbaar is.
Het hof stelt vast dat tussen partijen vooral in geschil is op welke wijze de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [zoon] dient te worden vastgesteld.
3.5.5.
Het hof acht zich, voor zover de vrouw heeft verzocht om een nieuw onderzoek door de raad naar het hoofdverblijf en de zorgregeling, op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen, zodat dit verzoek van de vrouw niet voor toewijzing in aanmerking komt.
3.5.6.
Bij de vaststelling van een zorgregeling dient het belang van [zoon] voorop te staan. Het hof overweegt hierbij dat het recht van [zoon] op een gelijkwaardig ouderschap niet per definitie een co-ouderschap inhoudt. Een gelijkwaardig ouderschap wordt immers niet slechts bereikt door de tijd die het kind met zijn ouders doorbrengt bij helfte te verdelen, maar vooral door elkaar als ouders te respecteren, elkaar een rol te gunnen in het leven van het kind en elkaar over en weer bij het kind te betrekken. Voor het goed functioneren van een regeling van co-ouderschap is minimaal vereist dat beide partijen achter een dergelijke regeling kunnen staan, dat partijen onderling afspraken kunnen maken, elkaar goed informeren en voor een goede overdracht van het kind kunnen zorgen. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, blijkt dat partijen niet in staat zijn aan deze minimale voorwaarden te voldoen. Partijen zijn niet in staat om op een redelijke wijze met elkaar te communiceren. Zij schuiven elkaar de schuld van de ontstane situatie toe en zijn niet in staat de belangen van [zoon] voorop te stellen. Het hof verwacht niet dat partijen op korte termijn wel tot een redelijke communicatie kunnen komen. Ten tijde van de beslissing van de rechtbank was nog sprake van een derde mediationtraject, maar ook deze mediation is mislukt nog voor het traject goed en wel van start kon gaan. Ook ter zitting in hoger beroep is gebleken dat partijen niet in staat zijn een mediationtraject in te gaan zonder vooraf allerlei voorwaarden te stellen.
Het hof is van oordeel dat partijen door hun gedrag en voortdurende strijd de sociaal-emotionele ontwikkeling van [zoon] in gevaar brengen waardoor [zoon] op termijn klem dreigt te raken tussen zijn beide ouders.
3.5.7.
Ook de raad heeft in het raadsrapport van 22 juli 2013 overwogen dat een co-ouderschapsregeling niet tot de opties behoort, vanwege de langdurige strijd, het gebrek aan communicatie tussen de ouders en het wederzijds wantrouwen. Voorts heeft de raad overwogen dat partijen het op het gebied van een wederzijdse acceptatie van elkaars ouderschap behoorlijk hebben laten liggen. Er is onvoldoende reflectie op elkaars positie als ouder waardoor er eerder sprake is van een verdergaande uitkristalliserende polarisatie dan van een acceptatie van elkaar als ouders. Met name de onderlinge strijd op allerlei gebied en de diskwalificerende communicatie, vooral vanuit de man, maken dat co-ouderschap volgens de raad voorlopig niet aan de orde zal zijn. De raad heeft partijen opgeroepen om in het belang van [zoon] de strijd te staken en te werken aan de verbetering van hun onderlinge communicatie betreffende hun ouderschap voor [zoon].
3.5.8.
Nu de communicatie tussen partijen niet voldoet aan het niveau dat vereist is voor het slagen van een co-ouderschapsregeling, acht het hof het verzoek van de man niet in het belang van [zoon] en zal het hof dit verzoek dan ook afwijzen.
Het hof weegt in de beslissing om niet tot een co-ouderschapsregeling te komen ook mee dat de man niet duidelijk is over de inrichting van zijn werkzaamheden in de toekomst. De man heeft ter zitting aangegeven dat zijn ouderschapsverlof in oktober 2014 komt te vervallen maar dat hij zijn werkgever zal vragen of hij zijn huidige werkweek van vier dagen kan continueren. Tegelijkertijd heeft de man aangegeven ook een eventuele wens van zijn werkgever om vijf dagen per week te werken in overweging te zullen nemen. Daarmee staat de toekomstige werkweek van de man onvoldoende vast. Ook is de man onduidelijk geweest over zijn relatie met zijn nieuwe partner zodat het hof geen zicht heeft gekregen op de vraag of de man met de nieuwe partner en haar kinderen een gezin vormt of weer zal gaan vormen zoals voor maart 2014 ook het geval was.
Nu co-ouderschap niet haalbaar is, dient een zorgregeling bepaald te worden die recht doet aan het belang van [zoon] en zijn vader om op een goede wijze contact met elkaar te hebben.
3.5.9.
Daar de man heeft aangegeven zijn werkzaamheden flexibel te kunnen inrichten en eventueel te kunnen uitstellen (het hof begrijpt naar de avond of het weekend) zal het hof een ruime zorgregeling vaststellen.
Het hof acht een zorgregeling op zijn plaats waarbij [zoon] om de week van donderdag na school (of, indien [zoon] op vrijdag naar school gaat, vanaf vrijdag na school) tot maandagmorgen voor school bij de man is. De man dient [zoon] in [plaats] van school op te halen en daar op maandagmorgen voor school weer terug te brengen.
Het hof acht een regeling waarbij de man [zoon] iedere week ziet niet in het belang van [zoon] omdat daarmee te veel wisselingen tussen partijen gepaard gaan, hetgeen gelet op de verstoorde verhoudingen te veel van [zoon] vraagt. Daar de wisselmomenten thans voor [zoon] gespannen verlopen ([zoon] huilt, klampt zich vast) zullen die wisselmomenten voornamelijk op school plaatsvinden zodat [zoon] niet voortdurend met de strijd tussen partijen hoeft te worden geconfronteerd. Voor de vakanties en bijzondere dagen zal het hof een aparte regeling opstellen, waarbij het hof zal bepalen dat de vrouw [zoon] naar [woonplaats] brengt en hem daar ook weer ophaalt. Het hof verwijst voor de specifieke invulling van die bijzondere dagen en vakanties naar het dictum van deze beschikking.
3.5.10.
Om partijen enigszins in de gelegenheid te stellen hun (werk)agenda aan te passen aan de nieuw zorgregeling en de nieuwe situatie niet te abrupt voor [zoon] te laten zijn, zal het hof bepalen dat deze ingaat met ingang van de in [plaats] geldende zomervakantie, te weten vanaf 11 juli 2014 na school (ook als [zoon] op dat moment nog niet naar school gaat). Alsdan geldt de tijdens de zomervakantie van toepassing zijnde zorgregeling te weten dat [zoon] in de zomer van 2014 de eerste drie weken (vanaf 11 juli na school tot en met 1 augustus tot 18.30 uur) bij de vrouw verblijft en de laatste drie weken (vanaf 1 augustus 18.30 uur tot en met 22 augustus tot 18.30 uur) bij de man. Vervolgens zal de reguliere zorgregeling gelden op de in het dictum vermelde wijze.
Vervangende toestemming schoolkeuze (grief 3 van de vrouw)
3.6.
De vrouw vreest dat partijen niet in onderling overleg tot een schoolkeuze voor [zoon] kunnen komen. De vrouw verzoekt het hof dan ook (vervangende) toestemming te verlenen [zoon] in te schrijven op de door haar nog aan te geven school in [plaats] en te bepalen dat [zoon] in 2014 op die school met ingang van het nieuwe schooljaar onderwijs zal dienen te volgen. Subsidiair verzoekt de vrouw het hof te bepalen dat [zoon] ingeschreven dient te worden en in 2014 vanaf het nieuwe schooljaar onderwijs dient te volgen op een door de vrouw nog aan te geven school in [woonplaats].
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
3.7.
Gelet op de korte termijn die nog resteert totdat [zoon] naar school zal gaan en de aanhoudende strijd tussen partijen verwacht het hof niet dat de man aan inschrijving van [zoon] op een school in [plaats] zal meewerken en zal het hof de vrouw vervangende toestemming verlenen voor inschrijving van [zoon] op een school in [plaats].
3.8.
Het hof wil partijen nogmaals oproepen hun onderling strijd te begraven en in het belang van [zoon] hun onderlinge communicatie te verbeteren.
3.9.
Aldus wordt als volgt beslist.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 oktober 2013 voor wat betreft de zorgregeling met ingang van 11 juli 2014;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw met betrekking tot [zoon], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats]
met ingang van 11 juli 2014 de volgende regeling vast:
wat betreft de reguliere zorgregeling heeft [zoon] contact met de vader eenmaal per veertien dagen (in de even weken, beginnende met ingang van donderdag 4 september 2014) van donderdag na school (althans van vrijdag na school in die weken dat [zoon] op vrijdag naar school gaat) tot maandag voor school, waarbij de man [zoon] brengt en haalt naar/van de school van [zoon] in [plaats];
wat betreft de bijzondere dagen en feestdagen:
  • moederdag: [zoon] verblijf van 09.30 uur tot 16.30 uur bij de moeder;
  • vaderdag: [zoon] verblijft van 09.30 uur tot 16.30 uur bij de vader;
  • verjaardag [zoon]: [zoon] verblijft van 09.30 uur althans schooltijd tot 18.30 uur in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
  • verjaardagen ouders: [zoon] verblijft van 09.30 uur althans einde schooltijd tot 18.30 uur bij de ouder die jarig is;
  • Pasen: in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
  • Pinksteren: in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
  • Koningsdag: in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
  • Hemelvaartsdag: in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
  • sinterklaas: in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
  • de voorjaarsvakantie: [zoon] verblijft vanaf vrijdag 09.30 uur althans einde schooltijd tot de vrijdag daarop tot 18.30 uur in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
  • de meivakantie: [zoon] verblijft vanaf vrijdag 09.30 uur althans einde schooltijd tot de vrijdag daarop tot 18.30 uur in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
  • de herfstvakantie: [zoon] verblijft vanaf vrijdag 09.30 uur althans einde schooltijd tot de vrijdag daarop tot 18.30 uur in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
  • de kerstvakantie: [zoon] verblijft vanaf vrijdag 09.30 uur althans einde schooltijd tot de vrijdag daarop tot 18.30 uur in de even jaren de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man en in de oneven jaren de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw;
  • de zomervakantie: [zoon] verblijft in de even jaren de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man en in de oneven jaren de eerste drie weken bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw, telkens van vrijdag 09.30 uur althans einde schooltijd tot de vrijdag drie weken later tot 18.30 uur.
  • de moeder brengt en haalt [zoon] tijdens deze bijzondere dagen en feestdagen naar/van [woonplaats];
  • de regeling voor de bijzondere dagen en feestdagen prevaleert boven de reguliere zorgregeling; indien [zoon] ingevolge de reguliere zorgregeling op donderdag naar de man zou gaan, maar ingevolge de vakantieregeling vanaf de vrijdag daarop bij de vrouw zal verblijven, vervalt deze donderdag bij de man;
verleent alsnog vervangende toestemming aan de vrouw om de minderjarige [zoon] in te schrijven op een school in [plaats];
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 oktober 2013 voor wat betreft het hoofdverblijf;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. N.J.M. van Etten, W.Th.M. Raab en T.J. Mellema-Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2014.