ECLI:NL:GHSHE:2014:1904

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
HD 200.142.673_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake co-ouderschapsregeling en verhuizing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De vrouw, appellante, verzoekt om nakoming van een co-ouderschapsregeling die door de rechtbank was vastgesteld. De man, geïntimeerde, heeft in eerste aanleg gevorderd dat de vrouw zich houdt aan de co-ouderschapsregeling en dat zij verhuist naar de woonplaats van de man. De rechtbank had eerder bepaald dat het hoofdverblijf van hun zoon bij de vrouw zou zijn, met een regeling waarbij de zoon om de week bij de man verblijft.

De vrouw is in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 23 januari 2014, waarin de voorzieningenrechter de vrouw heeft veroordeeld tot nakoming van de co-ouderschapsregeling en de verhuizing naar de woonplaats van de man. De vrouw heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis wordt vernietigd en dat haar vorderingen in reconventie alsnog worden toegewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 oktober 2013 voor wat betreft de zorgregeling vernietigd en een nieuwe zorgregeling vastgesteld, waarbij de zoon een weekend per veertien dagen bij de vader verblijft.

Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet langer verplicht kan worden om de beslissing van de rechtbank na te komen, nu het hof een andere beslissing heeft genomen. Het hoger beroep van de vrouw is gegrond verklaard, en de vorderingen van de man in conventie zijn afgewezen. De uitspraak van het hof is openbaar uitgesproken op 24 juni 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.142.673/01
arrest van 24 juni 2014
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.H.M. Zonnenberg te 's-Hertogenbosch,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. Y.M. Schrevelius te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 februari 2014 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant gewezen vonnis van 23 januari 2014 tussen appellante – de vrouw – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en geïntimeerde – de man – als eiser in conventie, verweerder in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/271591/KG ZA 13-812)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de bij brief van 15 mei 2014 door de man toegezonden productie XVI;
- het pleidooi, waarbij de advocaat van de vrouw pleitnotities heeft overgelegd;
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar dagvaarding in hoger beroep.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Partijen zijn op 22 december 2009 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren [zoon] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
Bij beschikking van 10 september 2012 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
De echtscheidingsbeschikking is op 16 januari 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij beschikking van 29 oktober 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang:
- bepaald dat het hoofdverblijf van [zoon] zal zijn bij de vrouw;
- bepaald dat [zoon] de ene week bij de vrouw verblijft en de andere week bij de man, met het wisselmoment op vrijdag.
6) Partijen hebben tegen de beschikking van 29 oktober 2013 hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep van partijen is bij de griffie van dit hof ingeschreven onder de nummers HV 200.138.208/01 en HV 200.138.223/01.
4.2.
De man heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd:
I. de vrouw te veroordelen, tot dat in een eventueel hoger beroep anders wordt beslist, de regeling inzake de effectuering van het co-ouderschap in [woonplaats], zoals overwogen door de rechtbank bij beschikking van 29 oktober 2013, na te komen in die zin dat de vrouw vanaf 16 december 2013 [zoon] op de dagen dat hij bij haar is brengt bij het kinderdagverblijf Marijke te [vestigingsplaats] van de stichting Kinderopvang [vestiging], zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat de vrouw, nadat twee dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis zijn verstreken, in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen, met een maximum van € 100.000,-;
II. de vrouw te veroordelen, totdat in een eventueel hoger beroep anders wordt beslist, de regeling inzake de effectuering van het co-ouderschap in [woonplaats], zoals overwogen door de rechtbank bij beschikking van 29 oktober 2013, na te komen in die zin dat [zoon] na 15 januari 2014 door beide partijen ingeschreven is op één [woonplaats] basisschool, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat de vrouw, nadat twee dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis zijn verstreken, in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen, met een maximum van € 100.000,-;
III. de vrouw te veroordelen, totdat in een eventueel hoger beroep anders wordt beslist, de regeling inzake de effectuering van het co-ouderschap in [woonplaats], zoals overwogen door de rechtbank bij beschikking van 29 oktober 2013, na te komen in die zin dat de moeder per 1 januari 2014 is verhuisd naar [woonplaats] en aldaar ingeschreven staat in de Gemeentelijke Basisadministratie van Rotterdam en uitgeschreven is uit de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente ’s-Hertogenbosch, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat de vrouw, nadat twee dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis zijn verstreken, in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen, met een maximum van € 100.000,-;
IV. alles met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding;
subsidiair zodanige voorzieningen te treffen als de rechtbank juist acht.
4.3.
De vrouw heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 oktober 2013 te schorsen ten aanzien van de vastgestelde zorgregeling en te bepalen dat, tot dit hof anders heeft beslist in de door de vrouw bij beroepschrift van 3 december 2013 aanhangig gemaakte procedure de volgende zorgregeling geldt:
  • zolang [zoon] niet naar school gaat, verblijft [zoon] in de oneven weken vanaf vrijdag 07.45 uur bij de man, waarbij de vrouw [zoon] ’s-ochtends brengt, tot de volgende dag, waarop de man [zoon] zaterdag uiterlijk om 13.00 uur bij de vrouw brengt. In de even weken verblijft [zoon] van vrijdag 07.45 uur tot zondag bij de man, waarbij de vrouw [zoon] op vrijdag brengt en de man [zoon] op zondag uiterlijk om 17.00 uur terugbrengt;
  • vanaf het moment dat [zoon] naar school gaat, verblijft [zoon] in de oneven weken vanaf vrijdag na school bij de man, waarbij de man [zoon] na schooltijd uit school haalt en de volgende dag uiterlijk om 13.00 uur bij de vrouw brengt. In de even weken verblijft [zoon] van vrijdag na school tot zondag bij de man, waarbij de vrouw [zoon] op vrijdag direct na schooltijd brengt en de man [zoon] op zondag uiterlijk om 17.00 uur terugbrengt.
4.4.
De voorzieningenrechter heeft bij het beroepen vonnis de vrouw veroordeeld, totdat in hoger beroep anders wordt beslist, de regeling inzake de effectuering van het co-ouderschap in [woonplaats], zoals overwogen door de rechtbank bij beschikking van 29 oktober 2013, na te komen in die zin dat:
  • [zoon] vóór of uiterlijk op 1 juni 2014 door beide partijen ingeschreven is op één [woonplaats] school;
  • de vrouw vóór of uiterlijk op 1 juni 2014 is verhuisd naar [woonplaats] of de directe omgeving van [woonplaats] en aldaar ingeschreven staat in de gemeentelijke basisadministratie en uitgeschreven is uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente ’s-Hertogenbosch.
De voorzieningenrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
4.5.
De vrouw kan zich met het vonnis niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
4.6.
De vrouw heeft in hoger beroep gevorderd het beroepen vonnis in conventie en reconventie gewezen, te vernietigen daar waar het de afwijzing van de vordering van de vrouw in reconventie betreft en in conventie de beslissing met betrekking tot de verhuizing van de vrouw naar [woonplaats] en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van de vrouw in reconventie alsnog toe te wijzen en de vorderingen van de man in conventie ter zake de verhuizing van de vrouw alsnog (volledig) af te wijzen.
4.7.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft in het hoger beroep van partijen tegen de beschikking van 29 oktober 2013 bij beschikking van 19 juni 2014 beslist over het hoofdverblijf, de zorgregeling en de vervangende toestemming voor inschrijving van [zoon] op een basisschool. Kort gezegd heeft het hof de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 oktober 2013 voor wat betreft de zorgregeling met ingang van 11 juli 2014 vernietigd en met ingang van die datum een zorgregeling vastgesteld waarbij [zoon] een weekend per veertien dagen bij de vader is, alsmede gedurende de helft van de vakanties- en feestdagen. Het hof heeft de beslissing wat betreft het hoofdverblijf van [zoon] bekrachtigd en de vrouw vervangende toestemming verleend om [zoon] in te schrijven op een school in [woonplaats].
De rechter in kort geding is gebonden aan de beslissing in de bodemzaak. Nu het hof afwijkend van de rechtbank heeft beslist kan de vrouw niet langer worden verplicht de beslissing van de rechtbank na te komen. Het door de vrouw ingestelde hoger beroep is derhalve gegrond voor zover zij daarbij de afwijzing van de vorderingen van de man in conventie heeft gevorderd. De beslissing van de voorzieningenrechter in conventie kan, gelet op het voorgaande niet in stand blijven. Gelet op de beslissing van het hof van 19 juni 2014 heeft de vrouw geen belang meer bij het door haar in dit kort geding gevorderde en bij de door haar gevorderde schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 29 oktober 2013.
Nu het hof het hoger beroep van de vrouw gegrond heeft verklaard, zal het hof de door de man gevorderde veroordeling van de vrouw in de proceskosten, afwijzen.
4.8.
Aldus wordt als volgt beslist.

5.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het beroepen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 23 januari 2014 voor wat betreft de beslissingen in conventie onder 6.1 en 6.2 van het beroepen vonnis;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af de vorderingen van de man in eerst aanleg in conventie;
bekrachtigt het beroepen vonnis voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, W.Th.M. Raab en T.J. Mellema-Kranenburg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 juni 2014.