ECLI:NL:GHSHE:2014:2022

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
20-004197-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding wegens onduidelijkheid in de tenlastelegging met betrekking tot dierenverzorging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, wegens overtreding van artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou bevestigen, terwijl de verdediging primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleitte en subsidiair vrijspraak vroeg.

De kern van de zaak draait om de geldigheid van de dagvaarding. De tenlastelegging bevatte impliciete cumulatieve verwijten aan de verdachte met betrekking tot de verzorging van 12 paarden en 3 veulens. Het hof constateerde echter dat de tenlastelegging niet duidelijk maakte welk specifiek verwijt op welk paard of veulen betrekking had. Dit gebrek aan duidelijkheid is in strijd met artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat het openbaar ministerie helder omschrijft wat de verdachte wordt verweten.

Gelet op de onduidelijkheden in de tenlastelegging heeft het hof geoordeeld dat de inleidende dagvaarding nietig verklaard dient te worden. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht door de dagvaarding nietig te verklaren. Deze uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke en specifieke tenlastelegging in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de zorg voor dieren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004197-13
Uitspraak : 2 juli 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 19 december 2013 in de strafzaak met parketnummer 82-026266-13 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van overtreding van artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Door de verdediging is primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Subsidiair is vrijspraak bepleit en meer subsidiair is betoogd om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Geldigheid van de dagvaarding
Aan verdachte is impliciet cumulatief ten laste gelegd dat hij op 4 juni 2012 aan 12 paarden en 3 veulens de nodige verzorging heeft onthouden immers verbleven een of meer paarden op plaatsen waar zich voorwerpen bevonden waaraan zij zich konden verwonden dan wel bezeren en hadden een of meer dieren niet de beschikking over een droge lig- of staanplaats. Blijkens het voorhanden zijnde dossier en het onderzoek ter terechtzitting bevonden zich op het terrein van verdachte ten minste 15 paarden en 4 veulens. Al deze dieren worden in het proces-verbaal vermeld. Uit het proces-verbaal is gebleken dat sommige dieren zich konden verwonden of bezeren aan voorwerpen, dat andere dieren niet beschikten over een droge lig- of staanplaats en dat voor een aantal dieren een combinatie van beide verwijten gold. In de tenlastelegging is echter niet nader aangeduid welk specifiek verwijt of verwijten betrekking heeft/ hebben op welk paard of veulen. Tevens blijkt niet uit de tenlastelegging ten aanzien van welke paarden en veulens verdachte geen verwijt is gemaakt.
Gelet op voorgaande onduidelijkheden overweegt het hof het volgende.
In de tenlastelegging dient het openbaar ministerie duidelijk te omschrijven wat de verdachte in strafrechtelijke zin wordt verweten. Die eis is neergelegd in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof dient vervolgens te beslissen op grondslag van de tenlastelegging met gevolg dat het hof zich dient te houden aan wat het openbaar ministerie heeft bedoeld de verdachte te verwijten. Nu het in de onderhavige strafzaak voor het hof – gelet op de inhoud van de tenlastelegging – niet duidelijk is wat de verdachte precies wordt verweten en daarmee niet duidelijk is wat de omvang van het strafgeding is, is het hof van oordeel dat de inleidende dagvaarding met betrekking tot het ten laste gelegde nietig behoort te worden verklaard.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. E.N. van der Spoel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.M. Spooren, griffier,
en op 2 juli 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.