Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats],
[geïntimeerde 2],wonende te [woonplaats],
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ING Bank N.V. tegen een tussenvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 10 juli 2013 is gewezen. De kantonrechter had een incidentele vordering van de geïntimeerden toegewezen, waarbij zij vroegen om het in het geding brengen van bescheiden. ING Bank N.V. is van mening dat het tussenvonnis niet als eindvonnis kan worden beschouwd en dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de incidentele vordering van de geïntimeerden is ingesteld in een lopende procedure en dat deze nauw samenhangt met de vordering in de hoofdzaak. Het hof concludeert dat de vordering van de geïntimeerden geen betrekking heeft op het verkrijgen van een voorlopige voorziening, maar op de instructie van de zaak. Dit betekent dat het hoger beroep tegen het tussenvonnis niet tegelijk met dat van het eindvonnis kan worden ingesteld, zoals vereist door de wet. Het hof heeft daarom ING niet-ontvankelijk verklaard in haar appel tegen het tussenvonnis en haar veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerden worden begroot op nihil.