In de in de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) wordt artikel 1 van de Wet BIZ als volgt toegelicht:
"Dit artikel bevat de expliciete bevoegdheid de belasting op te leggen zoals die wordt geëist door artikel 132, zesde lid, van de Grondwet, geeft de belastinggrondslag en karakteriseert de belasting als een bestemmingsheffing. De heffingsverordening zal nader moeten specificeren om welk gebied het gaat, welke activiteiten worden uitgevoerd, welke vereniging of stichting deze activiteiten uit zal voeren, welke kosten hieraan verbonden zijn en wat de hoogte van de heffing zal bedragen. Ook worden eisen gesteld aan het soort te subsidiëren activiteiten, naar verwachting vooral op het gebied van leefbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en veiligheid (zie ook paragraaf 7.1.2 in het algemene deel). Een belangrijke beperking is ook dat het moet gaan om behartiging van een publiek belang in de openbare ruimte. (…)"
(MvT, Kamerstukken II 2007/2008, 31 430, nr 3).
In paragraaf 2 "Probleemanalyse" van de MvT op de Wet BIZ staat het volgende vermeld (waarbij met BGV bedrijfsgerichte gebiedsverbetering wordt aangeduid):
"Op veel bedrijvenlocaties in Nederland bestaat bij de daar gevestigde ondernemers behoefte aan een hogere kwaliteit van de bedrijfsomgeving dan het niveau dat de gemeente biedt. Het budget van de gemeenten is immers schaars en gemeenten zijn genoodzaakt om prioriteiten te stellen. De samenwerking tussen ondernemers onderling en tussen ondernemers en de gemeente komt bovendien vaak moeizaam van de grond, vooral op verouderde bedrijventerreinen en in binnensteden.
(…)
In verschillende steden wordt op initiatief van (georganiseerde) ondernemers gekeken naar de mogelijkheid van fondsvorming door ondernemers met behulp van een belasting door de gemeente, waaraan alle ondernemers meebetalen. Het bekendste voorbeeld van een ondernemersfonds in Nederland is het«Leidse model» dat via een opslag op de OZB niet-woningen wordt gefinancierd. Het Leidse model heeft een hoge opbrengstpotentie en lage perceptiekosten. De ervaringen tot dusver met het Leidse Ondernemersfonds zijn positief. Een belangrijke beperking is echter dat de OZB niet gebiedsgericht is, de opslag geldt voor de gemeente als geheel. De opbrengst uit de opslag op de OZB niet-woningen wordt overgemaakt aan het ondernemersfonds, waarna het budget wordt toebedeeld aan diverse gebieden en ondernemers worden uitgenodigd om plannen in te dienen. Sommige gebieden willen meer investeren, terwijl er in andere gebieden te weinig initiatieven zijn om het budget op te maken. Het BGV-instrument werkt andersom. Het sluit aan bij een concrete, door de ondernemers zelf naar voren gebrachte behoefte in een bepaald gebied. Ondernemers in een bepaald gebied nemen het initiatief, formuleren een plan, maken afspraken met de gemeente en verwerven draagvlak voor hun initiatief. Pas als er aantoonbaar draagvlak is kan de BGV-bijdrage worden ingevoerd. De BGV-bijdrage heeft een duidelijke bestemming en is geoormerkt voor de uitvoering van de geformuleerde plannen in het desbetreffende gebied." (MvT, Kamerstukken II 2007/2008, 31 430, nr 3).