ECLI:NL:GHSHE:2014:2121

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
11 juli 2014
Zaaknummer
20-002897-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit met betrekking tot schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond. De verdachte, geboren in 1968, werd beschuldigd van het telen van 228 hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partij, een energiebedrijf, had een schadevergoeding van € 3.281,93 gevorderd, waarvan de politierechter een bedrag van € 2.513,93 aan schade en € 768,-- aan proceskosten toewijsde.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de politierechter in haar vonnis enkele fouten had gemaakt in de bewezenverklaring. Het hof heeft de bewezenverklaring aangepast en de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar het hof kwam tot de conclusie dat de vordering van de benadeelde partij voor een deel niet toewijsbaar was, met name de vooronderzoekskosten die als opsporingskosten moesten worden beschouwd.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot dezelfde straffen als de politierechter, maar heeft de schadevergoeding aan de benadeelde partij vastgesteld op € 1.244,03, waarbij de proceskosten tot een bedrag van € 832,-- zijn begroot. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen. De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002897-13
Uitspraak : 9 juli 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond van 25 september 2012 in de strafzaak met parketnummer
04/016955-12 tegen de verdachte:

[naam van de verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [een datum in het jaar] 1968,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd - het telen van 228 hennepplanten (feit 1) en de diefstal van stroom (feit 2) veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij werd volledig toegewezen (€ 2.513,93 aan schade en € 768,-- aan proceskosten) en ter zake van de toegewezen schade werd tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met dien verstande dat de proceskosten van de benadeelde partij in zijn visie moeten worden vermeerderd met een bedrag van € 632,--.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde diefstal partieel zal worden vrijgesproken, namelijk van een deel van de ten laste gelegde periode. In het verlengde daarvan heeft hij verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, aangezien het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
De politierechter heeft kennelijk abusievelijk in haar bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit de woorden “in een kelder van de woning” en in het onder 2 ten laste gelegde feit de woorden “een hoeveelheid” opgenomen, terwijl die in de tenlastelegging ontbreken. In zoverre heeft zij de grondslag van de tenlastelegging verlaten. Daarnaast is de handeling die de verdachte heeft verricht om de stroom/elektriciteit onder zijn bereik te brengen, niet aan te merken als braak, maar als verbreking. Voorts, maar dat is een aspect van ondergeschikte aard, ziet het hof geen reden om de verdachte partieel vrij te spreken van het feit dat Susteren in de gemeente Echt-Susteren is gelegen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij stelt het hof vast dat de politierechter ten onrechte de vooronderzoekskosten van de warmtemeting heeft toegewezen. Die kosten zijn immers kosten die zijn gemaakt in opdracht van de politie in het kader van het opsporingsonderzoek en zulke kosten behoren niet op de verdachte te worden verhaald (vgl. arrest van dit hof van 16 mei 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:CA0715).
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 september 2011 te Susteren, gemeente Echt-Susteren, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een pand aan [adres] te Susteren), een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 228, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 6 september 2011 te Susteren, gemeente Echt-Susteren met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit/vanuit een meterkast heeft weggenomen, stroom/elektrische energie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [energiebedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Bewezenverklaring
Op grond van de hierna vermelde redengevende feiten en omstandigheden, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen [1] en de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs, in onderling verband en samenhang beschouwd - acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 6 september 2011 te Susteren, gemeente Echt-Susteren, opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan [adres], een hoeveelheid van 228 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 6 september 2011 te Susteren, gemeente
Echt-Susteren met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, stroom, toebehorende aan [energiebedrijf], waarbij hij, verdachte, het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijs: de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit arrest wordt verwezen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. [2]
Op 6 september 2011 werd door verbalisanten van de politie Limburg Noord binnengetreden in de woning aan [adres] te Susteren, gemeente Echt-Susteren. Zij deden dat met toestemming van de bewoner, [naam van de verdachte] (
het hof: de verdachte). In de kelder werd een gebruiksklare inrichting voor de teelt van hennep aangetroffen. De verbalisanten zagen dat de ruimte, waarin deze inrichting zich bevond, een oppervlakte had van 16 vierkante meter en dat deze ruimte was geïsoleerd door middel van folie en andere materialen. In de ruimte bevonden zich assimilatielampen, voorschakelapparaten/transformatoren en een schakel- en verdeelinrichting. In de ruimte waren 228 hennepplanten aanwezig. Twee toppen zijn van de hennepplanten geknipt en onderworpen aan een ‘Narcotic Identifation Test’. Deze toppen werden als monster veiliggesteld onder de nummers AADH7314NL en AADH7309NL. [3] Bij het testen van deze monsters bleek dat de stoffen positief reageerde op de aanwezigheid van hennep. [4]
[energiebedrijf] heeft aangifte gedaan. Bij die gelegenheid werd verklaard dat [energiebedrijf] een overeenkomst heeft omtrent de aansluiting en transport van elektriciteit naar het perceel [adres] te Susteren, gemeente Echt-Susteren. Op 6 september 2011 heeft fraude-inspecteur [A] van [energiebedrijf] op verzoek van een politieambtenaar een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting van dit perceel. Hij constateerde verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie. Het deksel van de aansluitkast was open/niet meer aanwezig. Bovendien was er sprake van een illegale aftakking voor de meter na de hoofdbeveiliging in de aansluitkast. Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
Uit onderzoek bleek dat de aangetroffen teelt ten minste 37 dagen oud was en dat er sprake was van 1 eerdere oogst.
Niemand had het recht of de toestemming van [energiebedrijf] om het zegel te verbreken of wijziging in de bedrading aan te brengen. Niemand is gerechtigd de elektra, zijnde eigendom van [energiebedrijf], op deze wijze weg te nemen en zich toe te eigenen. [5]
Van algemene bekendheid is dat de elektriciteitsmeter niet kan worden benaderd zonder eerst de verzegeling te verbreken.
De verdachte heeft op vragen van de politie het volgende verklaard.
“[Verbalisant]: In de woning [adres] te Susteren, gemeente Echt-Susteren, is een hennepkwekerij aangetroffen. Wie is de eigenaar van de hennepkwekerij?
[Verdachte]: Dat ben ik. […]
[Verbalisant]: Wie heeft de hennepkwekerij opgebouwd.
[Verdachte]: Ik. […]
[Verbalisant]: Wanneer ben je begonnen met de opbouw?
[Verdachte]: Een maand of twee geleden.
[Verbalisant]: Hoe lang heeft de bouw van de kwekerij geduurd?
[Verdachte]: Een maand. […]
[Verbalisant]: De hennepplanten hebben voedingsstoffen en water nodig. Wie heeft de planten voeding en water gegeven?
[Verdachte]: Ikzelf. […]
[Verbalisant]: Wanneer ben je begonnen met de kweek van hennepplanten?
[Verdachte]: Een maand geleden. […]
[Verbalisant]: Door een fraude-inspecteur van energiebedrijf […] is gebleken dat de stroom voor de hennepkwekerij[…] illegaal werd weggenomen. […] Wie heeft de elektrische installatie aangelegd?
[Verdachte]: Ik.
[Verbalisant]: Wie heeft de verzegeling van de meterkast verbroken?
[Verdachte]: Ik.” [6]
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Uit de selectie en waardering van de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het verweer van de raadsman slaagt. Het hof is met de raadsman van oordeel dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de diefstal van elektriciteit langer dan 37 dagen heeft geduurd. Er zijn weliswaar aanwijzingen dat er een eerdere oogst heeft plaatsgevonden, maar die hebben naar het oordeel van het hof niet de bewijskracht om dat in de strafzaak te kunnen vaststellen. Het hof heeft daarom bewezen verklaard dat de diefstal heeft plaatsgevonden in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 6 september 2011.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet en strafbaar gesteld in artikel 11, tweede, van die wet. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 311, eerste lid, onder 5°, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het kweken van een grote hoeveelheid hennep en diefstal met verbreking van elektriciteit.
Het hof zoekt in dat verband ten aanzien van de hennepteelt aansluiting bij de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. In geval van een hennepkwekerij van 100 tot 500 hennepplanten en een first offender geldt als indicatie een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De verdachte is als zo’n first offender te beschouwen, nu uit het hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister niet blijkt dat hij eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld.
De verdachte heeft zich niet alleen schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep, maar ook aan de diefstal van elektriciteit. De ernst daarvan mag naar het oordeel van het hof niet worden gebagatelliseerd. Afgezien van de schade daarmee aan [energiebedrijf] is toegebracht, is van belang dat de manipulatie van de elektriciteitsmeter brandgevaar en gevaar van elektrocutie met zich heeft gebracht. De verdachte heeft zich daarover kennelijk niet bekommerd.
Het hof is daarom met de advocaat-generaal van oordeel dat in beginsel een hogere bestraffing is aangewezen dan door de politierechter is opgelegd. Het hof houdt echter, evenals de advocaat-generaal, rekening met de door de trieste persoonlijke omstandigheden van de verdachte (de verdachte is door de ziekte kanker getroffen) en zal de verdachte daarom niet tot een hogere straf veroordelen. Het hof zal de verdachte veroordelen tot de door de politierechter opgelegde straffen: een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [energiebedrijf] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.281,93. Daaronder was begrepen een post “kosten voor rechtsbijstand” van een bedrag van € 768,--. De politierechter heeft de vordering daarom terecht verstaan als een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.513,93 met veroordeling in de proceskosten tot een bedrag van € 768,--.
De politierechter heeft de vordering volledig toegewezen.
Het hof komt tot een andere beslissing. Zoals reeds overwogen onder het kopje “Vonnis waarvan beroep”, is de post “vooronderzoekskosten netmeting” ten bedrage van € 307,00 niet voor toewijzing vatbaar, nu die als opsporingskosten moeten worden beschouwd. In zoverre moet de vordering worden afgewezen.
Bovendien heeft het hof geoordeeld dat alleen kan worden bewezen dat de diefstal van de elektriciteit gedurende 37 dagen heeft plaatsgevonden. De advocate van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de elektriciteitskosten die op die periode zien, begroot moeten worden op een bedrag van € 580,18. Het meerbedrag aan elektriciteitskosten, een bedrag van € 962,90, dient daarom te worden afgewezen.
De overige door de benadeelde partij opgevoerde kostenposten komen wel voor toewijzing in aanmerking. Zodoende is het hof gebleken dat aan de benadeelde partij [energiebedrijf] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 1.244,03.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De benadeelde partij heeft gevorderd dat € 1.400,-- aan proceskosten zal worden toegewezen: € 768,-- voor de rechtsgang in eerste aanleg en € 632,-- voor de rechtsgang in hoger beroep, waarbij - zo begrijpt het hof de advocate van de benadeelde partij - is aangehaakt bij het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven. Voor de rechtsgang in eerste aanleg had evenwel aansluiting moeten worden gezocht bij het liquidatietarief kantonzaken, dat gebruikelijk wordt toegekend in soortgelijke zaken (overeenkomstig de Staffel buitengerechtelijke incassokosten en salarissen in rolzaken kanton), en dat substantieel afwijkt van het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven.
Bij een toegewezen vordering tot en met € 1.250,-- wordt in de regel (op basis van de genoemde Staffel) € 100,-- per punt als salaris toegekend. De benadeelde partij komt in dit verband twee punten toe: één punt voor het door haar advocate indienen van de vordering en één voor de aanwezigheid van haar advocate ter terechtzitting in eerste aanleg.
Voor de rechtsgang in hoger beroep is het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven naar het oordeel van het hof wel van toepassing. Daarbij geldt ten aanzien van een “principaal appèl van sector kanton op hof” het tarief als bij “principaal appèl van rechtbank op hof”, te weten een tarief van € 632,-- per punt (met een maximum van drie punten) in zaken met een geldswaarde van de hoofdsom beneden de € 10.000,--. De benadeelde partij komt één punt toe, namelijk voor de aanwezigheid van haar advocate ter terechtzitting in hoger beroep.
Op basis van het voorgaande zou een bedrag van € 200,-- (eerste aanleg) plus een bedrag van € 632,-- (hoger beroep) aan proceskosten moeten worden toegekend. Het hof zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die tot een hogere vergoeding nopen. De proceskosten, die ten laste van de verdachte zullen worden gebracht, worden daarom tot op heden begroot op € 832,--.
Het hof ziet aanleiding om ter zake van de vordering van de benadeelde partij de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [energiebedrijf] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.244,03 (duizend tweehonderdvierenveertig euro en drie cent)en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 832,00 (achthonderd tweeëndertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [energiebedrijf], een bedrag te betalen van
€ 1.244,03 (duizend tweehonderdvierenveertig euro en drie cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. R.M. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 9 juli 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.C. van Duijn en mr. R.M. Peters zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Ieder bewijsmiddel is - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
2.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar bijlagen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte eindproces-verbaal van de Regiopolitie Limburg Noord, Politie Echt-Susteren/Roerdalen, Registratienummer PL233F/2011064478, sluitingsdatum 8 november 2011, bestaande uit in de wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 november 2011, bijlage 2.
4.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 6 september 2011, bijlage 7.
5.Schriftelijk bescheid, te weten de aangifte namens [energiebedrijf], d.d. 3 oktober 2011, bijlage 3.
6.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 6 september 2011, bijlage 6.