In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man, hierna te noemen [appellant], die in eerste aanleg door de rechtbank Oost-Brabant is afgewezen in zijn verzoek tot onderbewindstelling van zijn goederen en de benoeming van Stichting IZ Advies als bewindvoerder. De beschikking van de rechtbank dateert van 23 december 2013 en is hersteld op 4 februari 2014. Het hof heeft op 26 juni 2014 uitspraak gedaan.
De appellant heeft in zijn beroepschrift, ingediend op 21 maart 2014, verzocht om vernietiging van de eerdere beschikkingen en om zijn verzoek tot benoeming van de bewindvoerder alsnog toe te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 mei 2014 is de appellant gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, en was er ook een vertegenwoordiger van de Stichting IZ Advies aanwezig.
De appellant heeft aangevoerd dat de kantonrechter in eerste aanleg niet correct heeft gehandeld door te verwijzen naar een procedure waar hij niet van op de hoogte was. Hij heeft ook zijn bezorgdheid geuit over zijn psychische gesteldheid en de gevolgen van het ontbreken van begeleiding. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen voldoende gronden zijn voor een onderbewindstelling, aangezien de appellant niet heeft aangetoond dat hij niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De enkele stelling dat hij na 11 maart 2013 ontoerekeningsvatbaar was, is niet voldoende onderbouwd.
Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, wat betekent dat het verzoek van de appellant tot onderbewindstelling en benoeming van de bewindvoerder is afgewezen. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 26 juni 2014.