ECLI:NL:GHSHE:2014:2125

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juni 2014
Publicatiedatum
14 juli 2014
Zaaknummer
F200.144.644_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderbewindstelling en benoeming bewindvoerder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man, hierna te noemen [appellant], die in eerste aanleg door de rechtbank Oost-Brabant is afgewezen in zijn verzoek tot onderbewindstelling van zijn goederen en de benoeming van Stichting IZ Advies als bewindvoerder. De beschikking van de rechtbank dateert van 23 december 2013 en is hersteld op 4 februari 2014. Het hof heeft op 26 juni 2014 uitspraak gedaan.

De appellant heeft in zijn beroepschrift, ingediend op 21 maart 2014, verzocht om vernietiging van de eerdere beschikkingen en om zijn verzoek tot benoeming van de bewindvoerder alsnog toe te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 mei 2014 is de appellant gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, en was er ook een vertegenwoordiger van de Stichting IZ Advies aanwezig.

De appellant heeft aangevoerd dat de kantonrechter in eerste aanleg niet correct heeft gehandeld door te verwijzen naar een procedure waar hij niet van op de hoogte was. Hij heeft ook zijn bezorgdheid geuit over zijn psychische gesteldheid en de gevolgen van het ontbreken van begeleiding. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen voldoende gronden zijn voor een onderbewindstelling, aangezien de appellant niet heeft aangetoond dat hij niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De enkele stelling dat hij na 11 maart 2013 ontoerekeningsvatbaar was, is niet voldoende onderbouwd.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, wat betekent dat het verzoek van de appellant tot onderbewindstelling en benoeming van de bewindvoerder is afgewezen. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 26 juni 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 26 juni 2014
Zaaknummer: F 200.144.644/01
Zaaknummer eerste aanleg: 2484195 BM VERZ 13-2392
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. G.J.P.C.G. Verheijen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, kanton ’s-Hertogenbosch, van 23 december 2013, hersteld bij beschikking van 4 februari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 maart 2014, heeft [appellant] verzocht (naar het hof begrijpt) voormelde beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn verzoek Stichting IZ Advies tot beschermingsbewindvoerder te benoemen, alsnog toe te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014. Bij die gelegenheid is [appellant] gehoord, bijgestaan door zijn advocaat.
De heer [bewindvoerder ] (hierna: [bewindvoerder ]) is namens Stichting IZ Advies als toehoorder ter zitting aanwezig geweest.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 december 2013;
  • het V-formulier d.d. 14 mei 2014 met één bijlage van de advocaat van [appellant];
  • de ter zitting door de advocaat van [appellant] overgelegde brief d.d. 19 november 2013 betreffende het lidmaatschap van Stichting IZ Advies van de Beroepsvereniging voor Professionele (beschermings)Bewindvoerders (NBPB).

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de kantonrechter om onderbewindstelling van al zijn goederen verzocht met benoeming van Stichting IZ Advies (hierna: de stichting) tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [appellant] afgewezen.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn appelschrift voert [appellant], kort samengevat en zakelijk weergegeven, aan dat hij het opmerkelijk vindt dat de kantonrechter verwijst naar de procedure ten aanzien van [bewindvoerder ] waarvan [appellant] niet op de hoogte is geweest en waarvan hij ook geen kennis wenst te hebben. [appellant] vindt het terecht dat zijn advocaat vraagt waarom de stichting niet kan worden benoemd, nu de stichting voldoet aan alle gestelde vereisten en volwaardig lid is van de branchevereniging. Daarnaast voldoet [bewindvoerder ] aan alle eisen om zich als bewindvoerder te kwalificeren en heeft bewezen hart te hebben voor zijn werkzaamheden.
Verder voert [appellant] aan dat de kantonrechter zich ten aanzien van hem niet correct heeft gedragen, aangezien [appellant] heeft geconstateerd dat de bewuste kantonrechter ook de behandelend rechter-commissaris in het faillissement van [bewindvoerder ] is geweest.
[appellant] voelt zich ernstig in zijn rechtspositie aangetast, nu de kantonrechter op basis van kennis die zij voor [appellant] heeft achtergehouden, een besluit heeft genomen zonder het belang van [appellant] in ogenschouw te nemen. [appellant] wijst erop dat hij zijn eerdere verzoek tot onderbewindstelling heeft ingetrokken omdat hij voor de keuze werd gesteld tussen het zoeken naar een andere bewindvoerder of het verzoek intrekken.
Voorts stelt [appellant] dat hij na 11 maart 2013 ontoerekeningsvatbaar was en dat hij ruim drie maanden op straat heeft geleefd. Dankzij [bewindvoerder ] en de heer [medewerker van de stichting], die eveneens werkzaam is bij de stichting, heeft [appellant] weer een woonadres en een baan. Er zijn thans geen achterstanden in zijn vaste lasten, maar [appellant] vreest dat hij het zonder begeleiding niet gaat redden. Het is volgens [appellant] niet aan de kantonrechter om een oordeel te geven over zijn psychische gesteldheid en de angsten waarmee [appellant] leeft. Tot slot merkt [appellant] op dat hij in januari 2014 is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het hof overweegt het volgende.
3.4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:431 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand, verkwisting of het hebben van problematische schulden tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
3.4.2.
Het hof overweegt dat het hoger beroep van [appellant] niet kan slagen, nu naar het oordeel van het hof op grond van de gedingstukken en van hetgeen ter zitting door en namens [appellant] naar voren is gebracht niet kan worden geconcludeerd dat bij [appellant] sprake is geweest, en/of thans sprake is, van een situatie die een onderbewindstelling rechtvaardigt. Het bestaan van gronden voor een onderbewindstelling als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW, is door [appellant] op geen enkele wijze onderbouwd. De enkele stelling dat [appellant] na 11 maart 2013 ontoerekeningsvatbaar is geweest, is daartoe volstrekt onvoldoende. Het had op de weg van [appellant] gelegen om ter onderbouwing van deze stelling bijvoorbeeld een verklaring van een ter zake deskundige arts in het geding te brengen, hetgeen hij heeft nagelaten. Evenmin is gesteld noch gebleken dat [appellant] zich aan verkwisting schuldig maakt of dat hij problematische schulden heeft.
Derhalve is het verzoek van [appellant] tot onderbewindstelling terecht door de kantonrechter afgewezen, hetgeen leidt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, zij het op andere gronden. Dat [appellant] bang is dat hij een terugval zal krijgen als de hulpverlening wegvalt, maakt het oordeel van het hof niet anders.
Aangezien het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen, komt het hof niet meer toe aan de vraag wie tot bewindvoerder dient te worden benoemd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, kanton
’s-Hertogenbosch, van 23 december 2013, hersteld bij beschikking van 4 februari 2014;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, C.D.M. Lamers en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2014.