ECLI:NL:GHSHE:2014:2126

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juni 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
HV200.136.580_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot nihilstelling van kinderalimentatie in het kader van schuldsanering

In deze zaak gaat het om een verzoek van de man om de kinderalimentatie voor zijn minderjarige kinderen op nihil te stellen, terwijl hij zich in een schuldsaneringstraject bevindt. De man, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, stelt dat hij niet in staat is om de alimentatie te betalen vanwege zijn financiële situatie. De rechtbank had eerder de kinderalimentatie vastgesteld op € 136 per kind per maand, maar de man betoogt dat hij geen draagkracht heeft om deze bijdrage te voldoen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw verweer gevoerd en gesteld dat de man wel degelijk in staat is om de alimentatie te betalen. Het hof heeft de relevante jurisprudentie in acht genomen, waaronder een uitspraak van de Hoge Raad, die stelt dat een schuldenaar in een schuldsanering doorgaans geen draagkracht heeft om alimentatie te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over de middelen beschikt om de alimentatie te voldoen, en heeft daarom het verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie toegewezen voor de duur van de schuldsanering. De eerdere beschikking van de rechtbank is vernietigd, en de alimentatieverplichting herleeft na afloop van de schuldsanering. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 26 juni 2014
Zaaknummer: HV 200.136.580/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/252015 FA RK 12-3448
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te
[woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.M.G. Pouls,
tegen
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 6 augustus 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 november 2013, en zoals nader gespecifieerd ter zitting van het hof, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen [dochter 1] en [zoon] vast te stellen op nihil met ingang van 13 december 2012.
2.2.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. M.E.J. de Hart.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 13 januari 2014;
  • het V-formulier van de advocaat van de man d.d. 8 mei 2014.

3.De beoordeling

3.1.1.
Partijen zijn op 28 april 2000 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [dochter 1], op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
- [zoon], op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats],
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.1.2.
Bij beschikking van 25 januari 2006 heeft de rechtbank Breda onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 3 februari 2006 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Nu partijen hieromtrent overeenstemming hadden bereikt, is in deze beschikking de kinderalimentatie vastgesteld op € 225,= per kind per maand met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
3.2.
Uit de affectieve relatie van de man met mevrouw [vriendin] (hierna: [vriendin]) is vervolgens geboren:
- [dochter 2], op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats].
3.3.
Bij vonnis van 13 december 2012 is de man toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.4.1.
De man heeft de rechtbank verzocht om de kinderalimentatie op nihil te stellen met ingang van 1 september 2011.
3.4.2.
Bij beschikking van 5 maart 2013 heeft de rechtbank Breda het verzoek van de man afgewezen voor zover het de periode van 1 september 2011 tot 13 december 2012 betreft en de beslissing voor het overige pro forma aangehouden tot 2 april 2013.
3.4.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 25 januari 2006 gewijzigd voor zover het de kinderalimentatie betreft en bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van bovengenoemde kinderen moet voldoen een bedrag van € 136,= per kind per maand met ingang van 13 december 2012, voor zolang de wettelijke schuldsaneringsregeling op de man van toepassing is.
3.5.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
In zijn appelschrift voert hij, kort samengevat, aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man heeft nagelaten de rechter-commissaris te verzoeken bij het vrij te laten bedrag rekening te houden met de door de man te betalen kinderalimentatie. De bewindvoerder (mevrouw [bewindvoerder]) heeft dit namens de man aan de rechter-commissaris verzocht op zowel 27 maart 2013 als 22 oktober 2013 en de rechter-commissaris heeft dit verzoek tweemaal afgewezen, de laatste keer bij faxbericht van 23 oktober 2013.
Verder voert de man aan dat uit de e-mail van 30 januari 2013 van de bewindvoerder blijkt dat het inkomen van de man voor de schuldsaneringsregeling al lager was dan het voorlopig berekende vrij te laten bedrag, zonder dat daarvoor een correctie voor de alimentatieplicht is opgenomen. Daarnaast waren er nog diverse lasten onduidelijk en dienden er nog correcties opgevoerd te worden. Bij e-mail van 6 februari 2013 heeft de bewindvoerder bij het vrij te laten bedrag berekeningen gevoegd waarbij zij rekening hield met verscheidene bedragen aan kinderalimentatie en zelfs met een nihilstelling: in alle berekeningen is er een tekort aan inkomen aan de zijde van de man.
De man voert voorts aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het gebrek aan duidelijkheid over de inkomenssituatie van [vriendin] geen nihilstelling rechtvaardigt. Ten gevolge van een miskraam en het overlijden van haar vader is [vriendin] niet in staat geweest haar werk op te pakken. Zij heeft inmiddels psychologische begeleiding.
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw verweer gevoerd en gesteld dat de man niet afdraagt aan de boedelrekening, zodat er geen grond bestaat om de kinderalimentatie op nihil te stellen. Volgens de vrouw kan de man de verschuldigde kinderalimentatie direct betalen uit zijn salaris.
Verder stelt de vrouw dat er onvoldoende gegevens zijn overgelegd over de financiële situatie van [vriendin]. De psychische klachten van [vriendin] zijn volgens de vrouw voor [vriendin] geen belemmering om toe te treden tot de arbeidsmarkt.
Tot slot wijst de vrouw erop dat de schuldsaneringsregeling van de man en [vriendin] nooit uitgesproken had mogen worden en dat de schuldsaneringsregeling van beiden inmiddels is voorgedragen voor tussentijdse beëindiging.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Uit vaste jurisprudentie volgt (HR 18 november 2011, NJ 2012, 217, LJN: BU4937) dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de saniet gedurende de tijd waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht beschikt een onderhoudsbijdrage te betalen.
Gelet op deze uitspraak mag de rechter die tot taak heeft een onderhoudsbijdrage vast te stellen of te wijzigen ten behoeve van een kind van een schuldenaar op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is, niet zonder meer uitgaan van een verhoging van het vrij te laten bedrag. Het is immers enkel de rechter-commissaris die in het kader van de schuldsanering een discretionaire bevoegdheid heeft om al dan niet te bepalen of het vrij te laten bedrag wordt verhoogd met een te betalen onderhoudsbijdrage, waarbij de rechter-commissaris per geval met de omstandigheden rekening kan houden.
Dat deze bevoegdheid niet aan de alimentatierechter toekomt, is recentelijk opnieuw door de Hoge Raad bevestigd in de uitspraken van 21 september 2012, LJN: BW9247 en van 12 oktober 2012, LJN: BX5884.
3.7.2.
De man heeft naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat tweemaal aan de rechter-commissaris is verzocht om het vrij te laten bedrag in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling te corrigeren met een bedrag aan kinderalimentatie en dat dit verzoek tweemaal niet is gehonoreerd, zoals blijkt uit het overgelegde faxbericht van 23 oktober 2013 van de rechter-commissaris aan de bewindvoerder. Tevens blijkt hieruit dat de rechter-commissaris al eerder, op 27 maart 2013, afwijzend heeft beslist op een verzoek van de bewindvoerder ten aanzien van het corrigeren van het vrij te laten bedrag.
Het hof overweegt hierbij, anders dan de rechtbank, dat het mede tot de taken van de bewindvoerder behoort om zulks te verzoeken aan de rechter-commissaris, en het hof kan het oordeel van de rechtbank, dat de man dit op persoonlijke titel dient te doen, dan ook niet volgen.
3.7.3.
In dit licht stelt het hof vast – mede gelet op het feit dat het inkomen van de man thans lager is dan het voor hem becijferde vrij te laten bedrag, alsook de omstandigheid dat hij in zijn huidige huwelijk nog een kind heeft waarvoor hij onderhoudsplichtig is – dat de man momenteel niet over draagkracht beschikt om een onderhoudsbijdrage voor de minderjarigen te voldoen. Daarom dient zijn verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie voor de duur van het WSNP-traject te worden toegewezen.
Na afloop van de schuldsaneringsregeling herleeft evenwel de bij beschikking van 25 januari 2006 vastgestelde onderhoudsverplichting.
Het hof merkt hierbij het navolgende op.
De man heeft in hoger beroep met ingang van 13 december 2013 (het hof leest: 13 december 2012) om nihilstelling van de kinderbijdrage verzocht. Het hof beperkt de nihilstelling echter tot de periode gedurende welke de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, omdat niet voldoende duidelijk is en de man daarvoor ook te weinig gegevens in het geding heeft gebracht wat de financiële situatie van de man na beëindiging daarvan zal zijn. De man dient dan in ieder geval zijn draagkracht over drie kinderen te verdelen, terwijl dan ook de mogelijkheden van de echtgenote van de man om mede in het onderhoud van hun gezamenlijke kind te voorzien, beoordeeld dient te worden. Ook daarvoor ontbreekt het thans aan gegevens.
Om deze redenen wijst het hof het verzoek van de man tot nihilstelling van de onderhoudsbijdrage voor de twee kinderen van partijen af voor zover dit ziet op de periode ingaande de datum van beëindiging van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.7.4.
De bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
Al het andere door de vrouw aangevoerde, kan niet tot een ander oordeel leiden.

4.De beslissing

vernietigt de bestreden beschikking;
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 25 januari 2006 van de rechtbank Breda, voor zover het de kinderalimentatie betreft;
bepaalt met ingang 13 december 2012, voor de duur van de op de man toepasselijke wettelijke schuldsanering natuurlijke personen, de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- [dochter 1], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
- [zoon], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats],
op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, M.C. Bijleveld-van der Slikke en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2014.