In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin werd bepaald dat zij een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van haar jongmeerderjarige zoon moest betalen. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en de alimentatie op nihil te stellen. De zoon heeft verzocht om de verzoeken van de moeder af te wijzen en haar te veroordelen in de proceskosten. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 mei 2014 zijn beide partijen niet verschenen, maar hun advocaten hebben het hof gehoord. Het hof heeft de zaak aangehouden in afwachting van een mogelijke mediation, maar partijen hebben aangegeven hier niet voor open te staan.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de behoefte van de zoon aan een onderhoudsbijdrage. De zoon is geboren in 1994 en woont bij zijn oom. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder een bijdrage van € 472 per maand moest betalen van maart tot juli 2013 en € 758 per maand vanaf augustus 2013. De moeder betwist de behoefte van de zoon en stelt dat hij in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof overweegt dat de zoon onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn behoefte aan een bijdrage, en dat hij in de verschillende periodes in zijn eigen levensonderhoud heeft kunnen voorzien.
Uiteindelijk oordeelt het hof dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en het verzoek van de zoon tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie ten laste van de moeder wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de familierechtelijke aard van de procedure.