ECLI:NL:GHSHE:2014:2185

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2014
Publicatiedatum
17 juli 2014
Zaaknummer
F200.144.156_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep tegen tussenbeschikking in jeugdzorgzaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van appellanten, waaronder de moeder, de pleegvader, de pleegmoeder en het minderjarig kind, tegen een tussenbeschikking van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 12 december 2013 een verzoek van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg tot verlening van een machtiging op grond van de Wet op de Jeugdzorg aangehouden. Appellanten verzochten het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de stichting af te wijzen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 24 juni 2014, waarbij de appellanten, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Het hof overwoog dat volgens artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hoger beroep tegen een tussenbeschikking slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Aangezien de rechtbank de beslissing had aangehouden en er geen sprake was van een eindbeschikking, was het hof van oordeel dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden.

Het hof concludeerde dat appellanten niet-ontvankelijk moesten worden verklaard in hun hoger beroep, mede omdat het inleidende verzoek van de stichting inmiddels was ingetrokken. De beslissing van het hof werd op 17 juli 2014 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 17 juli 2014
Zaaknummer: F 200.144.156/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/126710 / JE RK 13-1523
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
verblijvende te [verblijfplaats],
advocaat: mr. P.M.J. Graus,
appellante,
hierna ook te noemen: de moeder,
en
[de pleegvader],
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. P.M.J. Graus,
appellant,
hierna ook te noemen: de pleegvader,
en
[de pleegmoeder],
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. P.M.J. Graus,
appellante,
hierna ook te noemen: de pleegmoeder,
en
[het minderjarig kind],
verblijvende te [verblijfplaats],
advocaat: mr. P.M.J. Graus,
appellant,
hierna ook te noemen: [het minderjarig kind],
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 12 december 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 maart 2014, hebben appellanten verzocht om - zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de stichting alsnog af te wijzen, althans een nieuw besluit te nemen, dat het hof juist acht, zulks met inachtneming van al hetgeen appellanten in dat kader in het beroepschrift hebben aangevoerd, en met veroordeling van de raad in de (proces)kosten van de rechtbank- en de gerechtshof-procedure, die voor verzoekers daaraan verbonden zijn.
2.2.
De mondelinge behandeling, die uitsluitend betrekking had op de ontvankelijkheid van appellanten in het hoger beroep, heeft plaatsgevonden op 24 juni 2014. Bij die gelegenheid is namens appellanten mr. Graus gehoord.
2.2.1.
De moeder, de pleegvader, de pleegmoeder en [het minderjarig kind] zijn
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Op [geboortedatum] 1996 is [het minderjarig kind] te [geboorteplaats] uit de moeder geboren.
[het minderjarig kind] staat onder voogdij van de stichting.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek van de stichting tot verlening van een machtiging op grond van artikel 29b van de Wet op de Jeugdzorg aangehouden tot een nadere mondelinge behandeling op 21 januari 2014.
3.3.
Appellanten kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
Appellanten voeren aan zoals in het beroepschrift staat weergegeven.
Ontvankelijkheid
3.5.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.1.
Ingevolge artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan van een tussenbeschikking hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
3.5.2.
De rechtbank heeft in het dictum van de bestreden beschikking de beslissing op het inleidende verzoek van de stichting aangehouden. De bestreden beschikking maakt daarmee op geen enkele wijze een (gedeeltelijk) einde aan het geding en is derhalve niet aan te merken als een voor hoger beroep vatbare eindbeschikking. De bestreden beschikking dient te worden aangemerkt als een tussenbeschikking waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld. Gesteld noch gebleken is dat de rechtbank heeft bepaald dat hoger beroep wel mogelijk is. Evenmin heeft de advocaat van appellanten in het beroepschrift onderbouwd gesteld dat en waarom in afwijking van het bepaalde in artikel 385 lid 4 Rv hoger beroep wel tot de mogelijkheden behoort. Bij de mondelinge behandeling heeft de advocaat van appellanten slechts gesteld te peristeren bij het beroepschrift. Naar het oordeel van het hof dienen appellanten niet-ontvankelijk te worden verklaard in het door hen ingestelde hoger beroep.
Bij het vorenstaande komt dat - naar mededeling van de advocaat op de zitting - het inleidende verzoek van de stichting inmiddels is ingetrokken. Gelet hierop vermag het hof niet in te zien welk belang appellanten nog zouden kunnen hebben bij het door hen ingestelde hoger beroep.
3.5.3.
Voor een veroordeling van de raad (het hof neemt aan dat bedoeld wordt: de stichting) is gelet op de aard, maar vooral op de uitkomst van de onderhavige procedure geen reden.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart appellanten niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, M.C. van Dijkhuizen en
M.A. Ossentjuk en uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2014.