In deze zaak gaat het om het hoger beroep van mevrouw [belanghebbende] tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 3 januari 2013, waarin de waarde van haar onroerende zaak is vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de gemeente Haaren. De Heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 63.000, maar na bezwaar is deze verlaagd naar € 37.000. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de waarde vastgesteld op € 218 voor de proceskostenvergoeding. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelt dat de waarde van de onroerende zaak nihil zou moeten zijn of in ieder geval € 25.250. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en het Hof heeft de zaak behandeld op 12 december 2013.
Het Hof heeft vastgesteld dat de onroerende zaak, gelegen aan [a-straat] 5, een perceel betreft dat als cultuurgrond wordt aangemerkt. Belanghebbende stelt dat de cultuurgrondvrijstelling van toepassing is, omdat het perceel bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd. De Heffingsambtenaar betwist dit en stelt dat het perceel deel uitmaakt van een siertuin. Het Hof oordeelt dat de cultuurgrondvrijstelling niet van toepassing is, omdat het perceel niet bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd. De waarde van de onroerende zaak wordt vastgesteld op € 30.000, waarbij het Hof de eerdere waardering van de Heffingsambtenaar niet aannemelijk acht.
Daarnaast heeft het Hof de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.267,50 en gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van in totaal € 159 vergoedt. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd en de waarde van de onroerende zaak wordt verlaagd tot € 30.000, met een dienovereenkomstige vermindering van de aanslag.