ECLI:NL:GHSHE:2014:2380

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juni 2014
Publicatiedatum
24 juli 2014
Zaaknummer
F 200.140.021-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de zorgregeling en de hoogte van de kinderalimentatie zijn vastgesteld. De moeder, die in Limburg woont, verzoekt om vervangende toestemming om met de kinderen naar Goeree-Overflakkee te verhuizen en om een nieuwe zorgregeling vast te stellen. De vader, die in Limburg woont, verzet zich hiertegen en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 mei 2014 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat beide ouders bereid zijn om met respect voor elkaar te kijken naar een oplossing onder leiding van een mediator.

Het hof heeft de zaak aangehouden tot pro forma 19 september 2014, in afwachting van de uitkomst van de mediation. Daarnaast is er een geschil over de kinderalimentatie. Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 754,- per maand, maar de vader heeft geen draagkracht om bij te dragen aan de kosten van de kinderen, gezien zijn netto besteedbaar inkomen en de dubbele woonlasten die hij heeft. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de kinderalimentatie, maar houdt de beslissing over de zorgregeling en de vervangende toestemming aan tot de pro forma datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 juni 2014
Zaaknummer: F 200.140.021/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/170369 / S RK 12-380 en 03/177945 / FA RK 13-141
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.G.J. Verbong,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.M.J.M.G. Cuijpers.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 oktober 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 januari 2014, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen, voor zover het betreft de in deze beschikking opgenomen zorgregeling, de afwijzing van het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming tot verhuizing te geven en de hoogte van de door de vader te betalen kinderalimentatie, en opnieuw rechtdoende:
een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen, waarbij de kinderen eens per veertien dagen van vrijdag 16.00 uur tot zondag 17.30 uur bij de vader verblijven, als ook gedurende de helft van de vakantie- en feestdagen, dan wel een zodanige regeling vast te stellen als het hof juist acht;
de moeder alsnog vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar Goeree-Overflakkee / Zuid-Holland;
te bepalen dat de vader zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met € 340,- per kind per maand, bij vooruitbetaling per maand aan de moeder te voldoen, dan wel een zodanig bedrag vast te stellen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 februari 2014, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar deze te ontzeggen als zijnde ongegrond dan wel deze af te wijzen, een en ander met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 mei 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Verbong;
  • de vader, bijgestaan door mr. Cuijpers;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw K. Weersink.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 augustus 2013;
  • het V-formulier met bijgevoegd de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 23 april 2014;
  • het V-formulier met bijgevoegd de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 25 april 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 1 oktober 2004 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
  • [kind 1] (hierna: [kind 1]), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats],
  • [kind 2] (hierna: [kind 2]), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] uit.
3.2.
Bij beschikking van 30 januari 2013 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, voor zover thans van belang, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 28 mei 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder zullen hebben. De rechtbank heeft voorts bepaald dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de vader omgang met de kinderen kan en dient te hebben als volgt:
  • vanaf 21 oktober 2013 haalt de vader de kinderen op van school en brengt hij ze op dinsdag 22 oktober ’s ochtends naar school (en zo vervolgens om de week steeds omgang vanaf maandag tot en met dinsdagochtend);
  • vanaf 25 oktober 2013 haalt de vader de kinderen op van school en brengt hij ze dinsdagmorgen 29 oktober naar school (en zo vervolgens om de week steeds omgang vanaf vrijdag tot en met dinsdagochtend).
Tijdens de schoolvakanties komt voor voornoemde regeling tijdelijk (vanaf het wisselmoment tot de dag dat de kinderen weer regulier naar school moeten) het volgende in de plaats in aanvulling op hetgeen daaromtrent is afgesproken tussen partijen in het ouderschapsplan:
  • de wisselmomenten tijdens de voorjaars/carnavalsvakantie, de meivakantie, de herfst- en kerstvakantie zijn telkens op de vrijdag (vóór het eerste weekend van de vakantie óf (tijdens de kerstvakantie) ook op de vrijdag vóór het tweede weekend in de vakantie) direct na school, althans om 16.30 uur, waarbij indien de vader omgang dient te hebben de moeder de kinderen naar het woonadres van de vader dient te brengen en de vader de kinderen na de omgang weer naar het woonadres van de moeder dient te brengen;
  • de wisselmomenten tijdens de zomervakantie zijn telkens op de vrijdag om 16.30 uur vóór het eerste weekend waarop de omgang van de moeder of de vader ingaat, waarbij het halen en brengen op dezelfde wijze dient te geschieden als hiervoor is bepaald.
De rechtbank heeft voorts bepaald dat de vader aan de moeder zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 62,50 per kind per maand, bij vooruitbetaling aan de moeder te betalen met ingang van de dag waarop deze beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die de vader op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van de minderjarige kinderen kan of zal worden verstrekt.
De rechtbank heeft afgewezen het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen om samen met de kinderen te verhuizen naar Zuid-Holland.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Voor het standpunt van de moeder wordt verwezen naar haar beroepschrift.
3.5.
De vader pleit voor bekrachtiging van de bestreden beschikking. Hij verzoekt daarbij om veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.
Voor het standpunt van de vader wordt verwezen naar zijn verweerschrift.
Vervangende toestemming verhuizing en zorgregeling
3.6.
Het hof is bij de mondelinge behandeling in hoger beroep het volgende gebleken. Het probleem van de moeder is dat zij niet langer in Limburg kan aarden. Zij heeft heimwee naar Goeree-Overflakkee. De moeder wil terugkeren naar Goeree-Overflakkee dan wel naar Zuid-Holland.
De vader ziet als probleem dat als de moeder met de kinderen verhuist naar Goeree-Overflakkee dan wel naar Zuid-Holland hij niet langer in staat is een rol te spelen in het dagelijks leven van de kinderen. De vader wil een betrokken rol vervullen in het leven van de kinderen, die verder gaat dan alleen contact in de weekenden.
Beide ouders hebben ter zitting verklaard elkaars – op het eerste gezicht onverenigbare – doelen te ondersteunen. Zij hebben zich bereid verklaard met respect voor elkaar onder leiding van een mediator te gaan bekijken of hun beider doelen verwezenlijkt kunnen worden in een mate waarin zij zich beiden kunnen vinden.
3.7.
Het hof zal in afwachting van het resultaat van de mediation de zaak, voor zover het het geschil omtrent de vervangende toestemming om te verhuizen en het geschil omtrent de zorgregeling betreft, aanhouden tot pro forma 19 september 2014.
Kinderalimentatie
3.8.
Het hof is gevraagd een beslissing te nemen inzake het geschil omtrent de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Ingangsdatum
3.9.
De ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, te weten 28 mei 2013, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte
3.10.
Het hof zoekt voor de vaststelling van de behoefte aansluiting bij de ‘tabel eigen aandeel kosten van kinderen’ en de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen zoals deze vanaf 1 januari 2013 luidt, waarbij rekening wordt gehouden met het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk, dan wel de samenwoning, dan wel de relatie van partijen.
3.11.
De vader stelt dat het netto besteedbaar gezinsinkomen op het moment dat partijen feitelijk uit elkaar gingen afgerond € 3.108,- bedroeg.
De moeder brengt hier tegen in, zo begrijpt het hof uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep, dat het netto besteedbaar gezinsinkomen hoger ligt. De vader heeft volgens de moeder bij de becijfering van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten onrechte geen rekening gehouden met de bonussen die hij ontving.
De vader heeft hierover naar voren gebracht dat geen rekening dient te worden gehouden met een bedrag aan bonussen. Hij merkt op, onder verwijzing naar een verklaring van zijn werkgever, dat hij slechts incidenteel een bonus uitbetaald heeft gekregen en met deze bonus bovendien al rekening is gehouden bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap, in welk verband hij verwijst naar het echtscheidingsconvenant.
3.12.
Het hof is met de vader van oordeel dat voor de becijfering van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van partijen geen rekening dient te worden gehouden met een bedrag aan bonussen, dit vanwege het incidentele karakter ervan, zodat het hof voor het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen uitgaat van een bedrag van € 3.108,- per maand.
Bij het netto besteedbaar gezinsinkomen dient het kindgebonden budget te worden opgeteld. Hierop bestond evenwel geen recht ten tijde van de samenleving van partijen, zodat het hof het relevante netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen becijfert op het zojuist genoemde bedrag van € 3.108,- per maand.
3.13.
Met inachtneming van de voor het jaar 2012 (eerste helft) geldende ‘tabel eigen aandeel kosten kinderen en de leeftijd van de minderjarigen begin 2012 kan de totale behoefte van de minderjarigen in 2012 worden vastgesteld op € 713,- per maand.
Per 1 januari 2013 bedraagt de naar analogie van artikel 1:402a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek geïndexeerde behoefte van de minderjarigen in totaal afgerond € 725,- per maand. Nu de vader evenwel zelf uitgaat van een totale behoefte van de minderjarigen van € 754,- per maand, zal het hof van deze behoefte uitgaan.
Op dit bedrag dient het kindgebonden budget dat de moeder thans ontvangt van afgerond € 129,- per maand in mindering te worden gebracht, zodat het eigen aandeel van de ouders in de behoefte wordt vastgesteld op € 625,- per maand, ofwel op 312,50 per kind per maand.
Aandeel vader in behoefte kinderen
3.14.
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding de behoefte van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld. Het hof volgt ook in dit opzicht de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen, inhoudende dat de behoefte van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
3.15.
Het bedrag aan draagkracht voor inkomens vanaf een netto besteedbaar inkomen van € 1.500,- per maand wordt in beginsel vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 850)], waarbij NBI staat voor netto besteedbaar inkomen. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd.
Voor de lagere inkomens (beneden een netto besteedbaar inkomen van € 1.500,- per maand) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing, volgens de gepubliceerde tabellen.
-
Inkomen vader
3.16.
De vader heeft een eigen onderneming. Niet in geschil is dat de winst uit deze onderneming in 2013 € 13.777,- bedroeg.
3.17.
Het hof begrijpt het betoog van de moeder aldus dat zij van mening is dat met een hoger inkomen moet worden gerekend, omdat de vader toen hij nog in loondienst was een hoger inkomen genoot en zijn arbeidsovereenkomst op eigen verzoek van de vader is geëindigd, omdat de vader een eigen onderneming wilde starten en dus niet vanwege bedrijfseconomische redenen.
Voor zover voor het inkomen van de vader wordt gekeken naar de winst uit zijn onderneming moet rekening worden gehouden met de subsidie van € 12.500,- die hij in 2013 heeft ontvangen. Ter bepaling van de winst uit onderneming wordt voorts ten onrechte van de netto-omzet een bedrag afgetrokken aan huur van kantoorruimte en energiekosten. De moeder wijst erop dat de vader deze kosten niet maakt, nu hij zijn kantoor heeft bij zijn ouders thuis, bij wie hij ook woont en aan wie hij huur betaalt.
Daarnaast heeft de vader inkomsten uit het fokken van honden ter hoogte van € 300,- per maand, terwijl de rechtbank hiervoor rekent met een bedrag van € 200,- per maand.
De vader moet zo nodig weer in loondienst gaan werken. Hij heeft altijd een goed inkomen gehad en er zijn in de regio in de branches waarin de vader kan werken voldoende banen voorhanden. De moeder spreekt haar vermoeden uit dat de vader reeds weer (ander) werk heeft in loondienst.
3.18.
De vader betoogt dat zijn dienstverband wel degelijk vanwege bedrijfseconomische redenen is beëindigd op initiatief van zijn voormalige werkgever, in welk verband de vader enkele stukken heeft overgelegd. Hij merkt hierbij nog op dat als sprake was geweest van verwijtbare werkloosheid hij ook geen WW-uitkering had gehad.
Wat de in 2013 ontvangen subsidie betreft merkt de vader op dat deze subsidie, die zijn opdrachtgevers ontvangen, is verdisconteerd in de omzet. De kantoor- en energiekosten worden daadwerkelijk gemaakt. De vader moet vaak uitwijken naar andere locaties om klanten te ontvangen en heeft een hybride auto waar hij energiekosten voor kwijt is.
De vader heeft geen inkomsten uit het fokken van honden. De moeder mag de hond hebben als zij dat wenst.
De vader ontkent dat hij reeds een andere baan heeft. Hij is wel op zoek naar een baan in loondienst. Vooralsnog is hij er evenwel niet in geslaagd een baan te vinden.
3.19.
Het hof overweegt dat de vader voldoende heeft aangetoond dat het niet aan hem te wijten is dat zijn dienstverband bij zijn voormalige werkgever is beëindigd. Het hof zal voor het inkomen van de vader dan ook uitgaan van zijn inkomen uit onderneming, waarvan – als gezegd – niet in geschil is dat de winst in 2013 € 13.777,- bedroeg.
Het bedrag van € 12.500,- waar volgens de moeder rekening mee dient te worden gehouden, is verwerkt in de netto-omzet en dient niet te worden opgeteld bij de winst uit onderneming in 2013 van € 13.777,-. Het hof acht het, gezien het betoog van de vader ter zitting, verder aannemelijk dat hij kosten voor kantoorhuur en energie heeft, zodat deze kosten ter bepaling van de winst van de netto-omzet mogen worden afgetrokken.
Het hof acht het gezien het betoog van de vader, waarin hij onder meer wijst op de leeftijd van de hond van ongeveer acht jaar en het feit dat hij enkel een mannetje heeft en geen vrouwtje, aannemelijk dat de vader geen inkomsten heeft uit het fokken van honden.
Het hof acht het eveneens aannemelijk dat de vader er vooralsnog niet in is geslaagd een andere baan in loondienst te vinden. De moeder heeft, na de betwisting van de vader dat hij reeds ander werk heeft, haar vermoeden dat de vader reeds ander werk heeft ter zitting ook niet herhaald.
3.20.
Gelet op het bovenstaande dient voor het inkomen van de vader te worden uitgegaan van de winst uit onderneming van € 13.777,- per jaar.
De vader gaat zelf in zijn, bij V-formulier d.d. 23 april 2014 overgelegde, draagkrachtberekening uit van een netto besteedbaar inkomen van € 1.686,- per maand. Nu dit meer bedraagt dan het netto besteedbaar inkomen per maand indien wordt uitgegaan van een winst van € 13.777,- per jaar, zal het hof voor het netto besteedbaar inkomen van de vader uitgaan van € 1.686,- per maand.
-
Formule
3.21.
In de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 850)] aan de hand waarvan in beginsel de draagkracht wordt bepaald bij een netto besteedbaar inkomen vanaf € 1.500,- per maand wordt rekening gehouden met een redelijke woonlast van 30% van het netto inkomen.
3.22.
De vader heeft aangevoerd dat afgeweken dient te worden van deze 30% norm nu hij in casu zowel de woonlasten van de voormalige echtelijke woning voldoet als ook nog huur betaalt aan zijn ouders bij wie hij (tijdelijk) inwoont.
3.23.
Ter zitting van het hof is gebleken dat de overdracht van de voormalige echtelijke woning van partijen, die in beginsel verkocht is, is uitgesteld. Het hof zal daarom bij de bepaling van de draagkracht van de vader enkel uitgaan van de situatie dat de voormalige echtelijke woning van partijen nog niet is verkocht.
3.24.
Niet in geschil is dat de vader per maand de volgende woonlasten heeft:
  • € 213,- aan huur;
  • € 774,- aan hypotheekrente;
  • € 131,- aan hypotheekaflossing/premie levensverzekering;
  • € 95,- aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
3.25.
Het hof zal nu de vader dubbele woonlasten heeft, conform de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen, voor de woonlasten van de vader niet rekenen met een bedrag van 30% van zijn netto besteedbaar inkomen, maar met zijn werkelijke netto woonlasten. In de, bij V-formulier d.d. 23 april 2014 overgelegde draagkrachtberekening, waarin wordt gerekend met bovengenoemde woonlasten, wordt geconcludeerd dat de vader na aftrek fiscaal voordeel een totale woonlast heeft van € 955,- per maand. De moeder heeft dit bedrag, dat het hof niet onaannemelijk voorkomt, niet betwist, zodat het hof van dit bedrag zal uitgaan.
Aldus doende dient de draagkracht van de vader te worden bepaald conform de volgende formule 70% x [NBI – (€ 955 + € 850)]. Uitgaande van het hierboven genoemde netto besteedbaar inkomen van € 1.686,- per maand, heeft de vader derhalve volgens de formule geen draagkracht voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
-
Overig
3.26.
Nu het hof de draagkracht van de vader op nihil heeft becijferd, komt het hof reeds hierom niet meer toe aan een verdeling van de kosten van de kinderen over de vader en de moeder en het beroep van de vader op de zorgkorting.
Conclusie kinderalimentatie
3.27.
Het beroep van de moeder dat de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op een hoger bedrag dient te worden vastgesteld dan de rechtbank heeft gedaan, kan niet slagen. Nu de vader niet in hoger beroep is gekomen tegen de bestreden beschikking zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betreft.
Eindconclusie
3.28.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betreft. Het hof zal de zaak, voor zover het het geschil omtrent de vervangende toestemming om te verhuizen en het geschil omtrent de zorgregeling betreft, aanhouden tot pro forma 19 september 2014. Het hof zal de zaak ook voor het overige, te weten het verzoek van de vader om een proceskostenveroordeling, aanhouden tot pro forma 19 september 2014.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 oktober 2013, voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats];
wijst af het meer of anders verzochte, voor zover het de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] betreft;
bepaalt dat partijen het hof uiterlijk twee weken voor de pro forma datum dienen te berichten over de stand van zaken;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 19 september 2014 PRO FORMA.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2014.