ECLI:NL:GHSHE:2014:2442

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juli 2014
Publicatiedatum
28 juli 2014
Zaaknummer
F 200.144.723_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige in het kader van een gezinsvoogdijtraject

In deze zaak gaat het om de ontheffing van het ouderlijk gezag van de ouders over hun minderjarige zoon, die sinds 2008 onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De ouders, die gezamenlijk het gezag uitoefenen, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 januari 2014 te herzien, waarin zij ontheven zijn van het gezag. De ouders betwisten dat zij ongeschikt of onmachtig zijn om hun kind op te voeden en wijzen op hun verbeterde situatie en stabiele huisvesting. De Raad voor de Kinderbescherming en de stichting hebben echter betoogd dat de ouders ongeschikt zijn, onder andere vanwege hun verleden met drugsgebruik en de gebrekkige communicatie met de gezinsvoogd. Het hof heeft de zaak op 17 juni 2014 mondeling behandeld, waarbij de ouders niet verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad en de argumenten van beide partijen. Het hof concludeert dat de ouders niet in staat zijn om een veilige en stabiele opvoeding te bieden, en dat het belang van de minderjarige, die in een gezinshuis verblijft, niet verzet tegen de ontheffing van het gezag. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de ouders worden ontheven van het gezag over hun zoon.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 24 juli 2014
Zaaknummer: F 200.144.723/01
Zaaknummer 1e aanleg: C/01/265946 / FA RK 13-3878
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder]
en
[de vader],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: respectievelijk de moeder en de vader, tezamen ook de ouders,
advocaat: mr. W.J. Sleegers,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie 's-Hertogenbosch,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende kan worden aangemerkt:
- de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de stichting), namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 januari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 april 2014, hebben de ouders verzocht de ontzetting (lees: ontheffing) van het ouderlijk gezag met betrekking tot de hierna nader te noemen minderjarige [de zoon ] ongedaan te maken.
2.2.
Het verweerschrift van de stichting, ingekomen ter griffie op 30 mei 2014, is buiten de verweertermijn ingekomen. De advocaat van de ouders heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Het hof zal het verweerschrift van de stichting, met de daarbij gevoegde bijlage, bij zijn beoordeling betrekken. Bij dit verweerschrift heeft de stichting verzocht het door de ouders ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juni 2014. De onderhavige zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer F 200.144.754/01 (ten aanzien van [dochter van de moeder]).
Bij de mondelinge behandeling zijn gehoord:
- mr. Sleegers namens de ouders;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw E. van der Aalst;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw E. Sterke en mevrouw C. van Swaal.
2.3.1.
De ouders en de heer en mevrouw [de gezinshuisouders] (hierna te noemen: de gezinshuisouders) zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het rapport van de raad
d.d. 1 juli 2013.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de voorhuwelijkse relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] [de zoon ] (hierna te noemen: [de zoon ]) geboren.
Het huwelijk van de ouders is inmiddels ontbonden.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de zoon ] uit.
3.2.
[de zoon ] staat sinds 9 juni 2008 onder toezicht van de stichting.
[de zoon ] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 31 maart 2011 uit huis geplaatst in een gezinshuis.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ouders ontheven van het gezag over [de zoon ] en de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant tot voogdes over hem benoemd, welke maatregel zal worden uitgevoerd door de stichting.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De ouders betwisten dat zij ongeschikt of onmachtig zijn om [de zoon ] op te voeden. De moeder benadrukt dat zij nooit drugs heeft gebruikt. De vader is inmiddels gestopt met het gebruik van drugs. Hij heeft zelf contact opgenomen met de GGZ om zijn verleden te verwerken. De vader heeft zich nooit schuldig gemaakt aan ernstige delicten. Zijn veroordelingen ter zake van fietsendiefstallen waren drugsgerelateerd.
De ouders stellen dat de communicatie met de voormalige gezinsvoogd, mevrouw [gezinsvoogd], slecht was. Zij trad op als een dictator en reageerde niet op mails van de moeder en de vader. Post van de stichting werd regelmatig naar een verkeerd adres gestuurd. De ouders hebben thans stabiele huisvesting.
De ouders zijn van mening dat zij wel in staat zijn om goede beslissingen ten aanzien van [de zoon ] te nemen.
3.6.
De raad heeft ter zitting gepersisteerd bij het inleidende verzoek. De raad heeft benadrukt dat er bij [de zoon ] sprake is van kindeigen problematiek. In de contacten met [de zoon ] zijn de ouders onberekenbaar gebleken.
3.7.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - in het kort - het volgende aan. De stichting heeft in de stukken niet gesproken over drugsgebruik door de moeder, maar over een dreigende uithuiszetting vanwege vermoedens van drugsgebruik dan wel drugshandel in de woning van de moeder. Verder is juist dat er sprake is geweest van strubbelingen tussen de ouders en de voormalige gezinsvoogd. De gebrekkige samenwerking tussen de ouders en de gezinsvoogd is echter niet alleen te wijten aan het optreden van de voormalige gezinsvoogd. De ouders hebben de gezinsvoogd onvoldoende op de hoogte gehouden van veranderingen in hun woonadres of postbusnummer. Ook de huidige gezinsvoogd kan moeilijk contact krijgen met de ouders. Dit werkt vertragend bij het nemen van belangrijke beslissingen ten aanzien van [de zoon ], zoals beslissingen over therapieën en medicatie. De ouders komen ook hun plichten als ouder op financieel gebied onvoldoende na.
Volgens de stichting zijn de ouders wel degelijk onmachtig om [de zoon ] op te voeden. De ouders zijn onvoorspelbaar in het contact met [de zoon ]. Zo houden zij zich niet aan de belafspraken. In de thuissituatie bood de moeder onvoldoende structuur en was zij niet consequent. [de zoon ] luistert niet meer naar de moeder. De moeder is niet in staat kritisch naar haar eigen aandeel in de situatie te kijken.
[de zoon ] is opgegroeid in een zeer onveilige thuissituatie waar veel traumatische ervaringen hebben plaatsgevonden. De ouders hebben beiden een belast verleden met verwaarlozing, drugsgebruik door de vader, diefstal, woninginbraken en financiële problemen. De ouders zijn door een tekortschietend inzicht in hun eigen problematiek niet in staat om [de zoon ] een veilige opvoedingssituatie te bieden.
[de zoon ] functioneert goed in het perspectiefbiedend gezinshuis. De ouders verzetten zich tegen de plaatsing van [de zoon ] in het gezinshuis en doen belastende uitspraken tegenover [de zoon ]. [de zoon ] heeft recht op duidelijkheid over zijn toekomst.
Op grond van het voorgaande is naar het inzicht van de stichting voldaan aan de gronden voor een gedwongen ontheffing.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen worden ontheven op de grond dat die ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet.
In het geval een ouder zich verzet tegen de ontheffing kan op grond van artikel 1:268 lid 1 BW de ontheffing niet worden uitgesproken. Deze regel leidt ingevolge artikel 1:268 lid 2 aanhef en onder a BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
3.8.2.
Uit het rapport van de raad van 1 juli 2013 blijkt dat [de zoon ] is opgegroeid in een zeer onveilige thuissituatie. Sinds maart 2011 verblijft hij in het huidige perspectief biedend gezinshuis en hij functioneert daar goed. Uit de stukken van de stichting blijkt dat [de zoon ] regelmatig teleurgesteld wordt in het contact met de ouders, aangezien zij beloftes aan hem doen welke zij vervolgens niet nakomen. [de zoon ] kijkt uit naar de telefoontjes en bezoeken van zijn ouders. Uit het verslag van de gezinshuisouders blijkt dat er weinig regelmaat zit in de telefoontjes van de ouders. Soms bellen de ouders een paar weken op het afgesproken belmoment, dan weer bellen zij een periode niet. Dit veroorzaakt veel spanning en onzekerheid bij [de zoon ].
Verder is er bij [de zoon ] sprake van kindeigen problematiek. Vanwege ADHD / ODD heeft hij veel structuur, een zeer consequente en duidelijke aanpak en veel directe begeleiding nodig. [de zoon ] vraagt meer dan een gemiddelde opvoeder kan bieden. Uit de voorhanden stukken is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de ouders niet in staat zijn [de zoon ] een gestructureerd en stabiel opvoedingsklimaat te bieden, waaraan hij behoefte heeft.
De ouders verzetten zich tegen de plaatsing van [de zoon ] in het gezinshuis. Zij komen niet op afspraken rondom het afstemmen van hulp en zij nemen niet deel aan voortgangsgesprekken over [de zoon ]. De ouders willen zelf de opvoeding van [de zoon ] op zich nemen. Dit zorgt voor onrust bij [de zoon ] en is schadelijk voor zijn ontwikkeling.
Op grond van het voorgaande is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat de ouders ongeschikt, althans onmachtig zijn om hun plicht tot verzorging en opvoeding van [de zoon ] te vervullen. Dat de communicatie tussen de ouders en de voormalige gezinsvoogd - naar de ouders stellen - slecht was, maakt dit niet anders. Ook de, niet verder onderbouwde, stelling van de ouders dat hun persoonlijke situatie inmiddels is verbeterd is onvoldoende om het hof tot een ander oordeel te brengen.
3.8.3.
Het enkele feit dat de ouders zich verzetten tegen de ontheffing van het gezag staat, gelet op het bepaalde in artikel 1:268 lid 2 aanhef en onder a BW, niet aan ontheffing in de weg. Het hof stelt vast dat is voldaan aan voormelde wettelijke termijn en overweegt dat door de ongeschiktheid of onmacht van de ouders de doelstellingen van de huidige maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet worden behaald en deze maatregelen derhalve niet langer geëigend zijn.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat voldoende is komen vast te staan dat er geen zicht is op thuisplaatsing van [de zoon ] bij de ouders en dat zijn verblijfsperspectief in het gezinshuis ligt. Daar is [de zoon ] op zijn plaats en zijn voldoende middelen aanwezig om hem te begeleiden. Ook kan hij vanuit de veilige thuissituatie in het gezinshuis starten met een behandeling wanneer die nodig zou zijn. Uit de stukken van de stichting blijkt dat [de zoon ] thans speltherapie heeft en bij de GGZ verder zal worden onderzocht.
3.8.4.
Het hof is voorts van oordeel dat het belang van [de zoon ] zich niet verzet tegen de ontheffing van de ouders van het gezag over hem. Zijn belang is gebaat bij duidelijkheid over zijn toekomstperspectief.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 januari 2014;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. van Dijkhuizen, C.A.R.M. van Leuven en
S.W.E. Rutten en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2014.