ECLI:NL:GHSHE:2014:2610

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 juli 2014
Publicatiedatum
1 augustus 2014
Zaaknummer
HV 200.131.592-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing en zorgregeling in het belang van de minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een geschil tussen de moeder en de vader van een minderjarige zoon over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling. De moeder, appellante, verzoekt om de hoofdverblijfplaats van hun zoon bij haar vast te stellen, terwijl de vader, verweerder, verzoekt om de bestaande zorgregeling te bekrachtigen. De rechtbank Oost-Brabant had eerder een zorgregeling vastgesteld waarbij de vader contact had met de zoon op bepaalde dagen en in de schoolvakanties. De moeder is van mening dat de vader niet in staat is om de zorg voor de zoon adequaat te vervullen en dat de huidige regeling niet in het belang van de zoon is. Het hof heeft in de mondelinge behandeling op 22 oktober 2013 en 15 juli 2014 de partijen gehoord en heeft besloten dat er een ouderschapsonderzoek moet plaatsvinden om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de zorgregeling in het belang van de zoon vast te stellen. Het hof benoemt deskundigen om het onderzoek uit te voeren en verzoekt hen om voor 15 september 2014 te rapporteren. De kosten van het onderzoek worden voorlopig ten laste van het Rijk gebracht, aangezien partijen op basis van een toevoeging procederen. De zaak wordt op 23 september 2014 voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 31 juli 2014
Zaaknummer: HV 200.131.592/01
Zaaknummer eerste aanleg: 247251 / FA RK 12-2476_2
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: M.A.P.J. van den Biggelaar,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: M. van Vliet.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juni 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 augustus 2013, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
  • de hierna genoemde [de zoon] zijn hoofdverblijfplaats bij haar moeder heeft en in de Gemeentelijke Basisadministratie (thans: Basisregistratie personen, afgekort: BRP) op haar adres wordt ingeschreven;
  • de man gerechtigd is tot contact met [de zoon] gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdag 16.30 uur tot maandagochtend en gedurende één dag per week op woensdag, alsook gedurende twee weken in de zomervakantie, in onderling overleg tussen partijen nader te bepalen, waarbij [de zoon] steeds gehaald wordt door de ouder bij wie hij vanaf dat moment verblijft.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 september 2013, heeft de vader verzocht voornoemde beschikking te bekrachtigen, in die zin dat de vader op basis van co-ouderschap een zorg- en contactregeling met [de zoon] heeft, met afwijzing dan wel niet-ontvankelijk verklaring van het door de moeder voor het overige verzochte.
2.3.
De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2013. Hiervan is een verkort proces-verbaal opgemaakt.
Bij deze gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) is mevrouw [medewerker raad], aan het woord geweest.
Het hof heeft in overleg met partijen de beslissing aangehouden met het verzoek aan de raad een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren welke zorgregeling het meest in het belang van [de zoon] wordt geacht.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 15 juli 2014. Bij deze gelegenheid zijn gehoord:
  • partijen, bijgestaan door hun advocaten;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [medewerker raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 9 oktober 2013;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 9 oktober 2013;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 20 december 2013.
  • het raadsrapport d.d. 21 februari 2014, overgelegd door de raad bij brief d.d. 21 februari 2014;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 27 februari 2014;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 3 maart 2014;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 29 april 2014
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 2 juli 2014;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 2 juli 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [de zoon] (hierna: [de zoon]) op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
De vader heeft [de zoon] erkend en partijen oefenen sinds 5 december 2012 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de zoon] uit.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld waarbij de vader gerechtigd is tot contact met [de zoon] gedurende:
- de even weken van woensdagochtend tot maandagochtend;
- in de oneven weken van woensdag 17.00 uur tot vrijdag 17.00 uur;
- de helft van de schoolvakanties en feestdagen in onderling overleg tussen partijen overeen te komen.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In hoger beroep voert ze, kort samengevat, aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat partijen in gelijke mate geschikt zijn om de dagelijkse opvoedings- en verzorgingstaken op zich te nemen. De vader laat de zorg voor [de zoon], wanneer deze bij hem is, vooral over aan zijn moeder. Een aantal zaken baart de moeder zorg, zoals de aanschaf door de vader van twee jonge honden, terwijl [de zoon] waarschijnlijk allergisch is voor dieren, het feit dat de vader zich tegenover/in aanwezigheid van [de zoon] negatief uitlaat over de moeder, de slechte buurt waar de vader woont, het feit dat de vader een hem onbekende huurder in huis heeft genomen en het gebrek aan verantwoordelijkheid bij de vader om [de zoon] normen en waarden aan te leren. Tenslotte maakt de moeder zich grote zorgen over het persoonlijke welzijn van de vader. Zij wil dat de vader zich daarin open naar haar op stelt, zodat er bij een terugval van vader tijdelijk waarborgen voor [de zoon] gecreëerd kunnen worden.
Daarbij is de communicatie tussen partijen op een dieptepunt beland. Mede gelet op de slechte onderlinge verstandhouding tussen partijen is een co-ouderschapsregeling niet in het belang van [de zoon]. [de zoon] zal daardoor steeds meer klem komen te zitten tussen partijen.
De praktijk heeft reeds laten zien dat de regeling niet werkt.
De moeder verzoekt het hof te bepalen dat [de zoon] bij haar zijn hoofdverblijf heeft en op haar adres staat ingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie (thans: BRP).
Zij voert daartoe aan dat [de zoon] altijd bij haar ingeschreven heeft gestaan en dat dat zo dient te blijven, nu zij – net als in het verleden het geval is geweest – in overwegende mate de zorg voor [de zoon] heeft, alsmede dat zij de aan de inschrijving verbonden kinderbijslag hard nodig heeft om de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] te kunnen betalen, temeer nu de vader zijn alimentatieverplichtingen niet nakomt.
Verder wijst de moeder erop dat zij in oktober 2013 is getrouwd met de heer [de echtgenoot van de vrouw] en dat zij in het najaar 2014 een kind van hem verwacht. De verhuizing van de moeder naar [woonplaats] heeft alles te maken met haar nieuwe familieleven.
3.4.
De vader voert, kort samengevat, aan dat hij het zorgwekkend vindt hoe zeer de moeder haar best doet om de vader te diskwalificeren als ouder. De zaken die zij aanhaalt, zijn uit zijn verband gehaald en/of berusten niet op de waarheid. De vader doet er alles aan om [de zoon] goed op te voeden. Hij hecht veel waarde aan een uitgebreide zorgregeling en hij acht zichzelf in staat om aan het co-ouderschap, dat ten tijde van de scheiding zelf door de moeder is voorgesteld, naar behoren te vervullen. Het is algemeen bekend dat kinderen altijd even moeten acclimatiseren als ze van ouder wisselen. Dat [de zoon] na terugkeer bij de moeder uit zijn doen is, moet in dat licht worden gezien.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats bij haar vast te stellen, persisteert de vader bij zijn eerder ingenomen standpunt dat [de zoon] in [woonplaats] ingeschreven dient te blijven. Hij is het er niet mee eens dat [de zoon] naar [woonplaats] is verhuisd.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.1.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de vader en de moeder niet, dan wel onvoldoende in staat zijn om als ouders van [de zoon] met elkaar te communiceren en daardoor de tussen hen bestaande geschilpunten niet zelfstandig kunnen oplossen. Er is onvoldoende openheid tussen de ouders onderling.
Het hof is van oordeel dat partijen in het belang van [de zoon] aan hun ouderrelatie dienen te werken. Het is thans en voor de toekomst in het belang van [de zoon] dat partijen op ouderniveau op adequate wijze met elkaar kunnen communiceren.
3.5.2.
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof met partijen de mogelijkheden om voornoemde problematiek op te lossen door middel van een ouderschapsonderzoek besproken. Een ouderschapsonderzoek is een deskundigenbericht in de zin van artikel 194 e.v. Rv. Tegelijkertijd wordt onderzocht of ouders in staat zijn het geschil geheel of ten dele ook zelf tot een oplossing te brengen.
Het hof acht in deze zaak, alvorens te beslissen.een ouderschapsonderzoek noodzakelijk. aangezien het hof nog niet in alle opzichten voldoende is ingelicht. Bovendien verwacht het hof dat met een beslissing op het thans voorliggende geschil, de daadwerkelijke onderliggende problematiek van partijen niet wordt opgelost. Na een korte schorsing hebben partijen zich bereid verklaard om gezamenlijk dit traject in te gaan. Voor de volledigheid wijst het hof partijen op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv dat bepaalt dat partijen verplicht zijn aan het deskundigenonderzoek mee te werken en dat wanneer partijen niet aan deze verplichting voldoen, het hof daaruit de gevolgtrekking kan maken die het hof geraden acht.
3.5.3.
Het hof zal, in overleg met partijen, mevrouw drs. [psycholoog], psycholoog, gevestigd en kantoorhoudende aan [het adres] te [vestigingsplaats] en mr.[advocaat], advocaat bij [advocatenkantoor], gevestigd en kantoorhoudende aan het [het adres] te [vestigingsplaats] ([postcode]) benoemen tot deskundigen.
Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan over het verloop en de voortgang van het onderzoek.
3.5.4.
De deskundigen – die zich bereid hebben verklaard het onderzoek te
verrichten – wordt verzocht tijdens de onderzoeksfase gesprekken met partijen te voeren en zo mogelijk met toepassing van mediation- of coachingstechnieken te bewerkstelligen dat partijen in het belang van [de zoon] in staat zullen zijn tot constructief overleg met betrekking tot hetgeen hen thans verdeeld houdt en waar mogelijk, hun geschil te beëindigen.
3.5.5.
De advocaat van de moeder dient de deskundige
binnen 7 dagennadat deze beschikking is gegeven in tweevoud te voorzien van afschriften van de processtukken.
3.5.6.
Na ontvangst van de verhinderdata van partijen heeft het hof in beginsel voortzetting van de mondelinge behandeling gelast op
dinsdag 23 september 2014 om 13.30 uur.
Indien partijen hun geschilpunten gedurende het ouderschapsonderzoek beslechten, verzoekt het hof partijen dit tijdig mee te delen aan het hof, zodat de mondelinge behandeling geen doorgang behoeft.
3.5.7.
Het hof verzoekt de deskundigen te rapporteren en te adviseren omtrent de volgende vragen:
Hoe is de relatie tussen partijen op ouderniveau? Is er een herkenbaar patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan?
Kan de ouderrelatie zodanig worden verbeterd, dat [de zoon] buiten de strijd van partijen blijft en [de zoon] geen last heeft van de communicatie tussen partijen?
In hoeverre zijn partijen in staat elkaar ruimte te bieden voor contact met [de zoon], wat zijn, indien aanwezig, de beperkingen?
Voor zover de ouders geen overeenstemming bereiken over de zorgregeling: gelet op hetgeen de rechtbank heeft bepaald, gelet op hetgeen de moeder in het hoger beroep verzoekt: waar ligt precies het belang van [de zoon] bij het vaststellen van de zorgregeling? Waar dient de rechter specifiek ten aanzien van [de zoon] rekening mee te houden?
In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een zorgregeling rekening te houden met de behoeften van [de zoon]?
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van [de zoon]? En zo deze naar voren komen, welke zijn dit?
3.5.8.
De deskundigen dienen het hof vóór 15 september 2014 te rapporteren over het verloop en de resultaten van het deskundigenonderzoek en – bij gebreke van overeenstemming – de door het hof gestelde vragen te beantwoorden en het hof te adviseren omtrent de invulling van de zorgregeling voor [de zoon].
3.5.9.
Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 Rv komen de kosten van een dergelijk onderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Nu vast staat dat partijen op basis van een toevoeging procederen en de kosten van het ouderschapsonderzoek niet zelf kunnen dragen, zullen de kosten van de deskundigen (voorlopig) ten laste worden gebracht van het Rijk. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de totale kosten van het ouderschapsonderzoek een bedrag van € 4.500,= incl. BTW niet te boven zullen gaan. De deskundigen hebben zich hiermede op voorhand akkoord verklaard. De deskundigen dienen te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 107,50 per uur, exclusief BTW.
3.5.10.
Gelet op het vorenstaande wordt thans als volgt beslist.

4.De beslissing

Het hof:
gelast een deskundigenonderzoek zoals in het lichaam van deze beschikking bedoeld;
benoemt tot deskundigen drs. [psycholoog], psycholoog, gevestigd en kantoorhoudende aan [het adres] te [vestigingsplaats] en mr. [advocaat], advocaat bij [advocatenkantoor], gevestigd en kantoorhoudende aan [het adres] te [vestigingsplaats] ([postcode]);
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. C.A.R.M. van Leuven;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat de advocaat van de moeder binnen zeven dagen na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken in tweevoud ter beschikking van de deskundigen zal stellen en alle door dezen gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat het de deskundigen vrij staat in het uit te brengen verslag al datgene op te merken wat naar hun inzicht dienstig kan zijn, óók indien dit niet rechtstreeks uit de opdracht voortvloeit;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen door de deskundigen in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
bepaalt dat de deskundigen tijdig vóór, dan wel uiterlijk op 15 september 2014 het hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) schriftelijk zullen rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
verzoekt de deskundigen een afschrift van de rapportage toe te zenden aan de advocaten van partijen alsmede aan de Raad voor de Kinderbescherming;
bepaalt dat de kosten van de deskundigen door de griffier zullen worden betaald en ten laste zullen komen van 's Rijks kas, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 3.5.9. bepaalde;
houdt in afwachting van het verloop en de resultaten van voornoemd deskundigenonderzoek iedere verdere beslissing aan;
bepaalt dat de behandeling van deze zaak zal worden voortgezet ter zitting van dinsdag 23 september 2014 vanaf 13.30 uur tezamen met de zaak van partijen bekend onder nummer HV 200.143.063/01 (alimentatie).
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.E.M. Renckens en M.J. van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2014.