Aan het slot van rov. 4.4.6 van het tussenarrest heeft het hof overwogen:
Het is aldus aan ABAB feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat [overledene 2] en [overledene 5] een advies om hun testament in een vruchtgebruiktestament te wijzigen niet zouden hebben gevolgd, zoals ABAB stelt, of dat de notaris medewerking aan de totstandkoming van de wijziging zou hebben geweigerd. ABAB heeft bewijs aangeboden en kan derhalve tot bewijslevering worden toegelaten.
In de akte van 22 april 2014 stelt ABAB de rov. 4.3.5 en 4.4.6 van het tussenarrest ter discussie.
Het hof brengt in herinnering (rov. 4.4.3 en 4.4.4 van het tussenarrest) dat tussen partijen vast staat dat ABAB alleen betrokken is geweest bij de (tweede) testamentwijziging van [overledene 2] en [overledene 5] op 29 resp. 20 juli 2005 en dat tevens vaststaat dat ABAB toen niet heeft geadviseerd tot toepassing van een vruchtgebruiktestament. Dit niet-adviseren, althans dit niet deugdelijk adviseren (er ontbreekt een indicatieve berekening van de omvang van de besparing, en evenmin is deugdelijk overleg gevoerd met de erflaters over de wenselijkheid van de vruchtgebruikconstructie) is door het hof aangemerkt als een tekortkoming die in beginsel tot schadevergoeding verplicht (rov. 4.4.6). Een redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur had wel zo’n berekening gemaakt en had wel overleg gevoerd, zowel met de erflaters als met de notaris, om de besparing te bereiken.
Het hof is voorts van oordeel dat het causaal verband tussen de tekortkoming en de daaruit voortvloeiende schade voorshands is bewezen. Uit de overgelegde rapporten met betrekking tot de schade blijkt (voorshands nog indicatief) een schade ten aanzien van [overledene 2] van ruim € 275.000,- en ten aanzien van [overledene 5] van ruim € 84.000,-. Aannemelijk is dan dat, had ABAB hen in kennis gesteld van deze mogelijke besparing op de successiebelasting, zij de notaris (of een andere notaris) opdracht zouden hebben gegeven tot het verlijden van een vruchtgebruiktestament en dat in de tweede testamentwijziging in juli 2005 (dus vóór hun overlijden) een vruchtgebruikregeling zou zijn opgenomen.
Het is aldus aan ABAB om het tegenbewijs te leveren en derhalve te ontzenuwen het voorshands bewezen geachte feit dat [overledene 2] en [overledene 5], ware er deugdelijk geadviseerd, het advies zouden hebben gevolgd.
Ten aanzien van de vraag of [overledene 2] en [overledene 5] een advies tot toepassing van de vruchtgebruikregeling zouden hebben gevolgd, beroept ABAB zich op de uitlatingen van de notaris met betrekking tot de afwijzende houding van [appellante 1]. Aldus is sprake van een verweer ertoe strekkende dat ABAB haar zorgplicht niet heeft geschonden.
Het hof ziet daarom geen aanleiding voor een ander oordeel dan in het tussenarrest in rov. 4.4.6 gegeven, waarin eveneens het causaal verband voorshands is aangenomen en (in de laatste alinea) is overwogen dat ABAB tot bewijslevering, dus tot het ontzenuwen van het voorhands geleverd geachte bewijs kan worden toegelaten.
Ten aanzien van [overledene 5], die immers later is overleden dan [overledene 2], geldt wel dat het causaal verband, en daarmee de schade, kan zijn weggevallen indien geoordeeld moet worden dat de notaris tijdig, dat wil zeggen voor het overlijden van [overledene 5], een vruchtgebruiktestament had kunnen en moeten totstandbrengen (vgl. de slotalinea van rov. 4.3.5). Dat staat evenwel nog niet vast, want is onderdeel van nader onderzoek in deze zaak.