Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
In eerste aanleg heeft de rechtbank aan twee door haar benoemde deskundigen – kort samengevat – verzocht vast te stellen wat de aanspraken en de waarde van de pensioenrechten van de vrouw zijn ten laste van [achternaam man] International Beheer B.V. en [achternaam man] Enterprises Ltd. en of er mogelijkheden zijn tot afstorting. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de totale verwachte koopsommen neerkomen op € 68.531,- ten laste van [achternaam man] International Beheer B.V. en € 144.442,- ten laste van [achternaam man] Enterprises Ltd. In het deskundigenbericht is verder vastgesteld dat in [achternaam man] Enterprises Ltd. geen liquide middelen voorhanden zijn om het pensioen ineens af te storten. De vrouw stelt zich in haar eerste grief op het standpunt dat weliswaar thans geen liquide middelen voorhanden zijn om het pensioen ineens af te storten, doch dat dit niet wegneemt dat afstorting in de toekomst moet plaatsvinden. Daartoe moet volgens de vrouw niet alleen bezien worden of er voldoende liquide middelen in [achternaam man] Enterprises Ltd. aanwezig zijn, maar ook moet gekeken worden naar de liquide middelen van het gehele transportconcern, waarvan [achternaam man] Enterprises onderdeel uit maakt.
Naar het oordeel van het hof blijkt, anders dan de vrouw meent, uit het deskundigenbericht niet dat het door de deskundigen ingenomen standpunt aangaande de mogelijkheden voor afstorting van de pensioenaanspraken in [achternaam man] Enterprises Ltd. uitsluitend tot stand is gekomen op basis van de jaarcijfers van [achternaam man] Enterprises Ltd. Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat in de onderneming als geheel onvoldoende liquide middelen aanwezig zijn om over te gaan tot afstorting van een bedrag van
€ 144.442,-. Van belang is verder, zoals ook door de deskundigen is geconstateerd, dat als gevolg van het verschil in rekenrente bij de opbouw van de pensioenvoorziening enerzijds en de door verzekeraars gehanteerde markrente anderzijds, een groot verschil bestaat tussen het opgebouwde pensioen in [achternaam man] Enterprises Ltd. en het bij een externe verzekeraar af te storten bedrag.
Uit de door de man overgelegde jaarrekening van 2010 ter zake [achternaam man] Enterprises Ltd. blijkt dat de door partijen samen opgebouwde pensioenvoorziening per 31 december 2008
€ 48.587,- bedroeg, terwijl voor de vrouw een bedrag van € 144.442,- zou moeten worden afgestort. Onder deze omstandigheden kan – naar het oordeel van het hof – de vrouw er zich niet op beroepen dat de man op basis van redelijkheid en billijkheid gehouden kan worden voormeld bedrag van € 144.442,- af te storten.
Dit betekent dat de eerste grief van de vrouw faalt.