ECLI:NL:GHSHE:2014:2667

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 augustus 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
F 200.149.351_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de zorg en opvoeding

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van de minderjarige [de zoon], die sinds 7 september 2011 onder toezicht staat van de stichting. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 mei 2014 aangevochten, waarin de stichting machtiging is verleend om [de zoon] bij de moeder te plaatsen. De vader betwist dat deze plaatsing in het belang van [de zoon] is en voert aan dat hij de zorg voor [de zoon] altijd heeft uitgeoefend. Hij stelt dat de moeder niet in staat is om de nodige stabiliteit en veiligheid te bieden.

Het hof heeft de mondelinge behandeling op 10 juli 2014 gehouden, waarbij zowel de vader als de moeder en de stichting zijn gehoord. De vader heeft zijn zorgen over de thuissituatie bij de moeder geuit, terwijl de stichting en de moeder de positieve ontwikkeling van [de zoon] benadrukken sinds zijn plaatsing bij de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in het verleden zonder toestemming van de moeder met [de zoon] is verhuisd, wat heeft geleid tot ernstige zorgen over de zorg voor [de zoon].

Het hof concludeert dat de gronden voor de uithuisplaatsing bij de moeder nog steeds aanwezig zijn, omdat de vader niet in staat is om de rust te bieden die [de zoon] nodig heeft voor het lopende raadsonderzoek. Het hof wijst het verzoek van de vader om een nieuw raadsonderzoek af, aangezien er al een onderzoek is gelast in een andere procedure. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 augustus 2014
Zaaknummer : F 200.149.351/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/277755 / JE RK 14/603MZ12
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.W.T. Klappe,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven en tevens kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbende kan worden aangemerkt:
- mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder),
Als betrokkene in de zin van artikel 810 Rv kan worden aangemerkt
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 mei 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 mei 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen, de vader te ontvangen in dit hoger beroep en, opnieuw rechtdoende:
  • primair:het verzoek van de stichting tot machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige [de zoon] bij de moeder, voor de duur van de ondertoezichtstelling, af te wijzen;
  • subsidiair:alvorens over te gaan tot het toe dan wel afwijzen van het onderhavige verzoek de raad de opdracht te geven een onderzoek te doen naar de beste verblijfplaats voor [de zoon].
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 juni 2014, heeft de stichting verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in
stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Klappe;
- de stichting, vertegenwoordigd door de heer M.J. Verstappen;
- de moeder, bijgestaan door mr. J.A.M.van Weely.
2.3.1.
De raad heeft het hof bij brief d.d. 6 juni 2014 bericht in deze zaak geen verweer te voeren en niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 april 2014;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 30 juni 2014;
  • de ter zitting door de advocaat van de vader overgelegde beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juli 2014 betreffende wijziging hoofdverblijf, de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en de benoeming van een bijzondere curator.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is, op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats], [de zoon] (hierna te noemen: [de zoon]) geboren.
3.2.
[de zoon] staat sinds 7 september 2011 onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 14 november 2014.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor de duur van de ondertoezichtstelling, aan de stichting machtiging verleend tot plaatsing van [de zoon] bij de andere met het gezag belaste ouder, zijnde de moeder.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – aan
dat de plaatsing van [de zoon] bij de moeder niet in het belang van de verzorging en opvoeding van [de zoon] noodzakelijk is. De vader heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat uit het feit dat er thans een uitgebreide omgangsregeling is vastgesteld, kan worden afgeleid dat de grond voor een uithuisplaatsing van [de zoon] niet aanwezig is. De vader heeft ter zitting gesteld dat de situatie bij de vader ten tijde van de uithuisplaatsing van [de zoon] veilig was en de stichting zicht had op deze situatie. De vader erkent dat er sprake is geweest van een verstoorde verstandhouding met de voormalige gezinsvoogdes, maar dit heeft er niet in geresulteerd dat de vader geen contact meer met de stichting heeft gehad.
De vader heeft ter zitting erkend dat hij een aantal onjuiste beslissingen heeft genomen, maar betwist dat hij daarbij zijn belangen boven de belangen van [de zoon] heeft gesteld. De vader heeft altijd een belangenafweging gemaakt en daarbij in het belang van [de zoon] gehandeld. De vader benadrukt dat hij geen andere keuze had dan te verhuizen naar [woonplaats], omdat hij zijn woning moest verlaten en geen ander onderkomen in de buurt van [woonplaats moeder] had. De kinderrechter gaat eraan voorbij dat [de zoon] en de vader al sinds januari 2014 bij de grootmoeder vaderszijde verblijven. [de zoon] heeft de door de school opgemerkte positieve ontwikkeling tijdens zijn verblijf in [woonplaats] doorgemaakt. De vader heeft ter zitting verklaard dat zijn persoonlijk faillissement is uitgesproken waardoor hij alle tijd heeft om voor [de zoon] te zorgen. De vader heeft voorts verklaard dat hij een huurcontract voor een woning in [toekomstige woonplaats] heeft ondertekend, maar dat hij, wanneer [de zoon] niet bij hem wordt teruggeplaatst, naar België zal verhuizen.
De vader voert verder aan dat de moeder het grootste gedeelte van het leven van [de zoon] slechts zijdelings bij [de zoon] betrokken is geweest. De vader maakt zich zorgen over de veiligheid en het welzijn van [de zoon] in de thuissituatie bij de moeder, gelet op de beperkte draagkracht van de moeder en zijn ervaringen met de moeder in het verleden. De vader is van mening dat de moeder niet voldoet aan de door de stichting in het plan van aanpak d.d. 11 december 2013 gestelde voorwaarden. In de visie van de vader is er geen enkel zicht op de situatie bij de moeder. De vader merkt op dat de situatie bij de moeder door de stichting in een tijdsbestek van nog geen twee maanden van onveilig naar veilig wordt aangemerkt. De vader vindt deze omslag onbegrijpelijk nu de stichting niet inzichtelijk heeft gemaakt op basis waarvan zij tot dit hernieuwde inzicht is gekomen.
De vader heeft ter zitting verklaard dat de rechtbank in de andere (bodem)procedure de raad heeft verzocht een onderzoek in te stellen naar welke hoofdverblijfplaats het meest tegemoet komt aan het belang van [de zoon] en naar welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder het meest tegemoet komt aan het belang van [de zoon].
3.6.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – aan dat de bestreden beschikking op de juiste gronden is gegeven. De vader heeft namelijk eenzijdig en ondoordacht beslissingen genomen door zonder toestemming van de moeder en zonder instemming van de stichting met [de zoon] naar [woonplaats] te verhuizen. Daarbij heeft hij onvoldoende rekening gehouden met de belangen van [de zoon]. Bovendien heeft de vader eenzijdig beslist dat [de zoon] tijdelijk niet naar school hoefde te gaan en ook niet naar zijn moeder. De stichting heeft ter zitting verklaard dat het in het belang van [de zoon] is dat hij dagelijks naar school gaat en dat hij contact heeft met beide ouders. Op het moment dat de stichting het verzoek crisismachtiging uithuisplaatsing bij de rechtbank heeft ingediend werd hieraan niet voldaan. De stichting ondersteunt een onderzoek door de raad naar welke verblijfplaats het meest in het belang van [de zoon] is.
Bovendien had de vader een situatie gecreëerd waarin de samenwerking met de stichting onder druk kwam te staan. Diverse pogingen van de stichting om tot verbetering daarvan te komen, hadden niet het gewenste resultaat. Inmiddels is de verstandhouding en de samenwerking tussen de vader en de stichting verbeterd.
De stichting merkt op dat stabiliteit voor [de zoon] erg belangrijk is. De stichting voert aan dat de moeder de afgelopen jaren een positieve groei heeft doorgemaakt. De stichting achtte het daarom verantwoord om [de zoon] bij de moeder te plaatsen. De stichting merkt in dit verband op dat de moeder haar afspraken goed nakomt, een stabiele relatie heeft, een netwerk heeft, zij in de basis over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt en gebruik maakt van persoonlijke begeleiding van Impegno. De moeder voldoet aan de door de vader genoemde voorwaarden in het plan van aanpak. De persoonlijke begeleiding van de moeder wordt gecontinueerd, zij staat open voor ambulante gezinsbegeleiding en is bereid om een persoonlijkheidsonderzoek te ondergaan. Er zijn bij de stichting geen zorgen of signalen over drugsgebruik van de moeder bekend. [de zoon] verblijft sinds 8 mei 2014 bij de moeder en haar partner. [de zoon] gaat naar school en heeft structureel contact met zijn vader en grootmoeder vaderszijde. De school meldt geen bijzonderheden. De moeder heeft de afgelopen periode laten zien dat zij [de zoon] de veiligheid en stabiliteit kan bieden die hij nodig heeft.
3.7.
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De moeder acht het van belang dat [de zoon] voor de duur van het onderzoek door de raad niet opnieuw wordt verplaatst. De moeder betwist dat de vader sinds eind 2011 altijd voor [de zoon] heeft gezorgd. De moeder stelt dat de vader de zorg voor [de zoon] altijd heeft uitbesteed aan zijn moeder, zijn vriendin en/of huisgenoten. De moeder onderschrijft de visie van de stichting met betrekking tot de zorgen omtrent de situatie bij de vader en de wijze waarop de vader met [de zoon] omgaat. De moeder stelt dat zij inmiddels haar leven op orde heeft en aan alle hulpverlening haar medewerking verleent.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een machtiging verlenen om een onder toezicht gestelde minderjarige uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Het hof is naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van oordeel dat zowel ten tijde van de door de rechtbank verleende crisismachtiging uithuisplaatsing als thans aan de wettelijke vereisten voor een uithuisplaatsing als bedoeld in artikel 1:261 BW wordt voldaan. Het hof overweegt daartoe dat de aanleiding voor de indiening van het verzoek tot crisismachtiging uithuisplaatsing was gelegen in het feit dat de vader, ofschoon hij wist dat toestemming van de moeder daarvoor vereist was, zonder haar toestemming met [de zoon] naar [woonplaats] is verhuisd, de vader [de zoon] een aantal weken van school heeft thuisgehouden en [de zoon] in die periode geen contact heeft laten hebben met de moeder, wat ook door de vader in hoger beroep is erkend. Aldus heeft de vader naar het oordeel van het hof zijn eigen belangen boven die van [de zoon] gesteld, althans niet in het belang van [de zoon] gehandeld.
Uit het verzoek tot crisismachtiging uithuisplaatsing en uit de overige door de stichting in het geding gebrachte stukken leidt het hof verder af dat de onderliggende redenen voor de uithuisplaatsing mede waren gelegen in de reistijd voor [de zoon] van [woonplaats] naar zijn school in [woonplaats moeder], de door derden gemelde ernstige zorgen, waaronder een AMK-melding, dat de vader de zorg voor [de zoon] hoofdzakelijk aan anderen zou overlaten en dat de veiligheid van [de zoon] in het geding was. Zo valt in de schriftelijke aanwijzing van de stichting d.d. 15 april 2014 te lezen dat de vader eind december 2013 is aangehouden wegens verboden wapenbezit.
De vader heeft ter zitting weliswaar voornoemde zorgen van de stichting weersproken, maar – naar het oordeel van het hof – niet, althans niet voldoende (met stukken) onderbouwd, zodat het hof deze zorgen nog steeds aanwezig acht.
3.8.3.
Het hof is verder van oordeel dat in het belang van [de zoon] noodzakelijk is dat hij het onderzoek door de raad dat de rechtbank Oost Brabant bij beschikking van 4 juli 2014, zaaknummer: C/01/275161 / FA RK 14-903, heeft gelast, in alle rust kan afwachten. Aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting constateert het hof dat die rust op dit moment in de thuissituatie bij de moeder in voldoende mate aanwezig is. In de thuissituatie van de vader is die rust minder aanwezig. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat er nog steeds onduidelijkheden bestaan over de verhuisplannen van de vader nu hij ter zitting heeft gesteld dat hij een huurcontract heeft getekend voor een woning in [toekomstige woonplaats] en hij vervolgens ter zitting heeft verklaard dat wanneer [de zoon] niet bij hem wordt teruggeplaatst, hij naar België zal vertrekken, terwijl in het verleden sprake was van verhuizing naar de omgeving Arnhem of Duitsland. De vader heeft zijn stelling dat hij het huurcontract voor de woning in [toekomstige woonplaats] heeft ondertekend overigens niet met stukken onderbouwd. Voorts is ter zitting van het hof gebleken dat recent het persoonlijk faillissement van de vader is uitgesproken. Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de vader de rust die [de zoon] gedurende het raadsonderzoek nodig heeft, [de zoon] thans niet, althans niet voldoende kan bieden, zodat de gronden voor plaatsing van [de zoon] bij de moeder nog steeds aanwezig zijn. Hetgeen de vader verder nog in hoger beroep heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.8.4.
Het hof zal verder het subsidiaire verzoek van de vader om een raadsonderzoek te gelasten afwijzen, nu de rechtbank Oost-Brabant in de aldaar aanhangige bodemprocedure reeds een onderzoek door de raad heeft gelast waarin de opvoedingssituatie bij beide ouders wordt betrokken.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 mei 2014;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, C.A.R.M. van Leuven en C.E.M. Renckens en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2014.