Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/274610 / KG ZA 14-105)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
“De investering in B.E.M. W&L B.V. is geen investering in Ri-Jo.”
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de vrouw verlof is verleend om lijfsdwang toe te passen indien de man niet voldoet aan zijn alimentatieverplichtingen. De partijen zijn in 1993 gehuwd en hebben een zoon. Na de echtscheiding in 2004 is de man verplicht om alimentatie te betalen aan de vrouw en voor de verzorging van hun zoon. De man heeft meerdere keren geprobeerd om de alimentatieverplichtingen te wijzigen, maar deze verzoeken zijn steeds afgewezen. De vrouw heeft in februari 2014 een kort geding aangespannen om de man te dwingen zijn alimentatieverplichtingen na te komen, wat resulteerde in het bestreden vonnis van de rechtbank.
Het hof heeft de procedure en de argumenten van beide partijen in hoger beroep beoordeeld. De man betoogde dat hij geen betalingsonwil maar betalingsonmacht had, en dat de vrouw geen recht had op de alimentatie omdat zij in een goede financiële positie zou verkeren. Het hof oordeelde dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling van betalingsonmacht en dat de alimentatieverplichting van de man nog steeds van kracht is. De vrouw heeft echter niet aangetoond dat haar belang bij de gijzeling zwaarder weegt dan het belang van de man om zijn vrijheid te behouden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van de vrouw af, waarbij de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de vrouw om haar financiële situatie en de gevolgen van het niet ontvangen van alimentatie inzichtelijk te maken, en bevestigt dat de man zijn alimentatieverplichtingen moet nakomen, tenzij hij overtuigend bewijs levert van betalingsonmacht.