ECLI:NL:GHSHE:2014:2836

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 augustus 2014
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
20-001792-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met vuurwapen en herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank had eerder op 28 mei 2013 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en had de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen. De verdachte had op 3 februari 2013 in Breda twee personen bedreigd met de dood door hen een vuurwapen te tonen en had dit wapen doorgeladen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van tien maanden op, waarbij ook de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd toegewezen. Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die de gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroten. De verdachte had eerder al een veroordeling voor een geweldsdelict en had geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 20-001792-13
Uitspraak: 14 augustus 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-
West-Brabant van 28 mei 2013 in de strafzaak met het parketnummer 02-800113-13
tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
wonende te [woonplaats],
en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot herroeping van
de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met het v.i.-zaaknummer 99-000084-51.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte op
3 februari 2013 in Breda twee personen heeft bedreigd met de dood, alsmede een pistool, een geluiddemper en munitie voorhanden heeft gehad. De rechtbank heeft de verdachte te dier zake veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de rechtbank het vuurwapen aan het verkeer onttrokken verklaard.
Voorts is bij voormeld vonnis de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.-zaaknummer 99-000084-51) door de rechtbank toegewezen en heeft de rechtbank gelast dat het gedeelte van de in de strafzaak met het parketnummer 20-000544-11 (arrondissementsparketnummer 02-800591-09) opgelegde vrijheidsstraf, groot 425 dagen, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.
Namens de verdachte is op 29 mei 2013 hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis en de daarvan deel uitmakende beslissingen als hierboven vermeld (appelnummer 13/695).
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Door en namens de verdachte is vrijspraak en afwijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd:
1.
dat hij op of omstreeks 03 februari 2013 te Breda [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk:
- een of meer dreigende woorden tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gezegd en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp ter hand genomen en dat doorgeladen, althans daarmee geluid gemaakt als ware het doorgeladen en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] getoond en/of (met gestrekte arm) dit (vuur)wapen op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gericht;
2.
dat hij op of omstreeks 03 februari 2013 te Breda een of meer wapens van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Bruni, type BBM model 315Auto, voorzien van een geluiddemper (wapen van categorie I onder 3 van die wet) en/of munitie van categorie III van die wet, te weten vier zich in dat pistool bevindende scherpe patronen, voorhanden heeft gehad.
Het hof leest in de plaats van het in de tenlastelegging onder 1 voorkomende woord ‘ware’ het woord ‘werd’ en leest de tenlastelegging aldus verbeterd. Het hof zal de verbeterde tenlastelegging ten grondslag leggen aan zijn beoordeling.
Voorts zijn de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten en omissies door het hof verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
1.
dat hij op 03 februari 2013 te Breda [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk:
- een vuurwapen ter hand genomen en dat doorgeladen, althans daarmee
geluid gemaakt als werd het doorgeladen en
- een vuurwapen aan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] getoond en met gestrekte
arm dit vuurwapen op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gericht;
2.
dat hij op 03 februari 2013 te Breda een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Bruni, model 315 Auto, voorzien van een geluiddemper (wapen van categorie I onder 3 van die wet) en munitie van categorie III van die wet, te weten vier zich in dat pistool bevindende scherpe patronen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL202K 2013024660-6 (dossierpagina’s 16 tot en met 17), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 3 februari 2013 ondertekend door [verbalisant 1], agent van politie, en [verbalisant 2], brigadier van politie, inhoudende, als het hierna zakelijk weergegeven
relaas van verbalisanten of van een van hen:
Op 3 februari 2013, omstreeks 04.35 uur, werden wij op de Lunetstraat te Breda aangesproken door drie jongens. Zij vertelden ons dat op de Nijverheidssingel een kleine witte auto naast hen stopte. In de auto zat een man die met ‘iets’ naar de jongens wees. De jongens dachten dat dit een vuurwapen was. Het had in ieder geval een lange loop. De jongens hadden het kenteken van de auto genoteerd,
zijnde [kenteken].
Ik, [verbalisant 1], heb de gegevens van de jongens genoteerd en het kenteken
[kenteken] doorgegeven aan de meldkamer. De meldkamer gaf vervolgens door dat het kenteken was afgegeven voor een witte Kia Picanto.
Wij zijn vervolgens op zoek gegaan naar de auto. Ter hoogte van de Meidoornstraat zagen wij een witte auto geparkeerd staan. Het voertuig had de verlichting aan en stond op het trottoir van de Elsstraat. Wij zagen dat het kenteken van dit voertuig overeen kwam met het kenteken dat de jongens ons hadden opgegeven. Wij zagen dat in de auto een man zat die bezig was met een telefoon en hebben hem gevraagd om uit de auto te stappen. Wij hebben de man gezegd dat wij de auto wilden doorzoeken op grond van de Wet wapens en munitie.
Wij zagen dat de collega’s [verbalisant 3] en [verbalisant 4] ook ter plaatse waren gekomen. Ik, [verbalisant 1], heb samen met collega [verbalisant 4] het voertuig doorzocht. Ik, [verbalisant 1], hoorde dat collega [verbalisant 4] aan de passagierszijde in het dashboardkastje een vuurwapen had gevonden. Hierna is collega [verbalisant 5] ter plaatse gekomen om het vuurwapen veilig te stellen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL202K 2013024660-3 (dossierpagina 15), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 3 februari 2013 ondertekend door [verbalisant 5], hoofdagent van politie, inhoudende, als het hierna zakelijk weergegeven
relaas van verbalisant:
Op 3 februari 2013, omstreeks 05.50 uur, verzocht collega [verbalisant 2] mij naar de Elsstraat te Breda te komen. Daar was in een personenauto een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen. Ter plaatse zag ik een personenauto, merk Kia, type Picanto, kleur wit en voorzien van het kenteken [kenteken]. Ik werd aangesproken door collega [verbalisant 4]. Hij deelde mij mede dat hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp had aangetroffen in het dashboardkastje. Ik zag inderdaad een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in een openstaand dashboardkastje liggen. Ik zag dat er aan de voorzijde vermoedelijk een demper bevestigd was. Ik heb het voorwerp veiliggesteld voor verder technisch onderzoek. Ik zag dat op het voorwerp stond: ‘MOD.315 AUTO’.
3.
Een bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5º van het Wetboek van Strafvordering, te weten de kennisgeving van inbeslagneming met het registratienummer PL202K 2013024660-2 (dossierpagina’s 4 en 5), inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats: Elsstraat, Breda
Datum en tijd: 3 februari 2013 te 04.55 uur
Omstandigheden: Het vuurwapen is aangetroffen in een personenauto die door de verdachte werd bestuurd.
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag]
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Goednummer: PL202K-2013024660-9039875
Object: Vuurwapen
Merk/type: Mod.315
4.
Het proces-verbaal van het regionaal Bureau Wapens en Munitie met proces-verbaalnummer 2013024660-KP003 (dossierpagina’s 44 en 45), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 4 februari 2013 ondertekend door [verbalisant 6], brigadier van politie, inhoudende, als het hierna zakelijk weergegeven
relaas van verbalisant:
Op 3 februari 2013 werd te Breda onder goednummer PL202K-2013024660-9039875 een pistool met demper in beslag genomen. Bij controle bleek dat dit pistool oorspronkelijk een start-alarmpistool, merk Bruni, model 315 Auto, is geweest. Het pistool bleek te zijn omgebouwd naar een scherpschietend vuurwapen. In het patroonmagazijn van het pistool bevonden zich vier patronen, kaliber
6.35 mm. Op de loopmond van het pistool bleek een geluiddemper te zijn geschroefd.
Het in beslag genomen pistool is een voorwerp dat geschikt is om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie. Het vuurwapen valt niet onder de categorie II sub 2, 3 of 6 van de Wet wapens en munitie.
De geluiddemper die op het pistool bevestigd was is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie.
De vier patronen die zich in het patroonmagazijn van het pistool bevonden zijn
munitie in de zin van artikel 1, onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
5.
Het proces-verbaal van aanhouding met proces-verbaalnummer PL202K 2013024660-4 (dossierpagina’s 34 en 35), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 3 februari 2013 ondertekend door [verbalisant 2] en [verbalisant 1], beiden voornoemd, inhoudende, als
relaas van verbalisanten:
Op 3 februari 2013 te 04.54 uur hielden wij op de Elsstraat te Breda [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] als verdachte aan.
6.
Het proces-verbaal van het verhoor getuige met proces-verbaalnummer PL202M 2013024660-16 (dossierpagina’s 25 tot en met 28), in de wettelijke vorm opgemaakt
en op 3 februari 2013 ondertekend door [verbalisant 7], hoofdagent van politie, inhoudende, als de tegenover verbalisante afgelegde en hierna zakelijk weergegeven
verklaring van [slachtoffer 2]:
U vraagt mij wat er vannacht, 3 februari 2013, is gebeurd. [slachtoffer 1], [betrokkene 1] en ik waren op weg naar huis. We waren alle drie op een eigen fiets. We reden via de haven van Breda, langs de koffieshop “De Boot”. We fietsten naast elkaar. Ter hoogte van de koffieshop hoorden we een auto heel hard aan komen rijden. De auto naderde ons van achteren. Toen de auto naast ons reed, stopte de auto. Ik hoorde dat iemand die in de auto zat aan het praten was. Ik zag toen dat een man uit de auto stapte en in onze richting kwam gelopen. Wij waren inmiddels gestopt met fietsen omdat hij onze weg een beetje had geblokkeerd. De man kwam bij ons staan. Ik kreeg het idee dat de man ons een beetje bang wilde maken.
Toen ik de boel een beetje had gesust, stapte de man weer in zijn auto, waardoor wij weg konden fietsen. De man reed niet weg.
Toen wij eenmaal weer op onze fiets zaten, fietsten wij achter elkaar aan. [slachtoffer 1] voorop, ik in het midden en [betrokkene 1] achteraan. Ik hoorde toen dat de auto weer met volle snelheid aan kwam rijden. Ik keek achterom en zag dat hij de weg van [betrokkene 1] sneed, waardoor [betrokkene 1] moest stoppen. Ik fietste toen ongeveer vijf meter bij [betrokkene 1] vandaan. Ik zag toen, door de voorruit, dat de man een voorwerp richtte op [betrokkene 1]. De man richtte dit naar de passagierszijde van de auto. Ik wilde de boel weer gaan sussen en in de richting van [betrokkene 1] gaan. Ik hoorde toen het geluid van een wapen dat werd doorgeladen. Ik ben toen bij [betrokkene 1] gaan staan en keek in de auto. Ik zag toen dat ik in de loop van een vuurwapen keek. Ik zag dat de man zijn vinger op de trekker had zitten. Hij had het vuurwapen in zijn rechterhand vast.
De auto was een kleine witte auto, voorzien van het kenteken [kenteken]. De man zat alleen in de auto.
Het wapen was voor 100% doorgeladen. Ik heb dat gehoord. Als ik er nu aan terugdenk voelde ik me bedreigd.
7.
Het proces-verbaal van het verhoor getuige met proces-verbaalnummer PL202M 2013024660-17 (dossierpagina’s 21 tot en met 23), in de wettelijke vorm opgemaakt
en op 3 februari 2013 ondertekend door [verbalisant 8], hoofdagent van politie, inhoudende, als de tegenover verbalisante afgelegde en hierna zakelijk weergegeven
verklaring van
[slachtoffer 1]
Gisteren, 2 februari 2013, ben ik gaan stappen met [betrokkene 1] en [slachtoffer 2]. Tegen 04.30 uur
(het hof begrijpt: op 3 februari 2013)zijn wij vertrokken uit de stad. Toen wij ter hoogte van de drugsboot op de Nijverheidssingel
(het hof begrijpt: te Breda)fietsten, zag ik dat er twee auto’s voorbij reden. De achterste was de witte Kia van die man. Ineens trapte hij op de rem. Nadat de auto was gestopt stond ik een meter of vijf vóór de auto. [betrokkene 1] en [slachtoffer 2] stonden ter hoogte van de achterkant van de auto. Ik zag dat [slachtoffer 2] op een vreemde manier reageerde. Op dat moment heb ik het kenteken van de auto, [kenteken], genoteerd. Later hoorde ik dat de man een pistool laadde. [slachtoffer 2] had het ‘klik, klik’-geluid gehoord.
Op een gegeven moment zag ik dat [betrokkene 1] en [slachtoffer 2] weer op de fiets stapten en in mijn richting kwamen. Ik hoorde [betrokkene 1] en [slachtoffer 2] zeggen: “Hij had een vuur-wapen". Ik zag dat de man weer weg reed. Op het moment dat de man voorbij reed zag ik een vuurwapen. Ik reed op dat moment voorop en kort achter mij fietsten [betrokkene 1] en [slachtoffer 2]. Omdat zij een vuurwapen hadden gezien keek ik in de auto toen hij voorbij reed. Ik zag dat het raam van de auto aan de bijrijderskant open stond. Ik zag dat de man met gestrekte arm een vuurwapen vast had. Het vuurwapen stak nog net binnen in de auto. Ik zag meteen dat het een vuurwapen was. Ik voelde me op dat moment bedreigd. Op het moment dat hij het vuurwapen op ons richtte zei hij iets in de trant van ‘of we nog iets hadden’. Ik voelde me op dat moment bedreigd. De man reed toen weer verder. Even later zagen we de man weer rijden. Hij reed toen bij de Lunetten. Verderop zagen we politie en hebben we het gemeld. De man was blank en had vermoedelijk kort haar.
Bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Door de verdediging is ten verweer vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat er geen bewijs voorhanden is waaruit volgt dat de verdachte – die ontkent de tenlastegelegde feiten te hebben gepleegd – in de nacht van 3 februari 2013 zelf in de witte Kia Picanto, voorzien van het kenteken [kenteken], heeft gereden. De verdediging heeft er in dit verband op gewezen dat het ontbreken van dat bewijs er toe heeft geleid dat de verdachte niet is vervolgd voor het rijden onder invloed.
Volgens de verdachte had hij de Kia Picanto in de nacht van 3 februari 2013 uitgeleend aan een derde met de afspraak dat deze derde de auto na gebruik op de Elsstraat nabij café ’t Hoekske zou parkeren. Vlak vóór het moment dat de politie bij de auto arriveerde, was de verdachte na een uitgaansavond door zijn ex-vriendin [ex-partner] bij de Kia Picanto afgezet. De verdachte wist niet en hij kon ook niet weten dat er achter de klep van het dashboardkastje van de auto een vuurwapen met geluiddemper en munitie lag.
Het hof overweegt als volgt.
Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario overtuigt het hof niet. Het hof neemt hierbij in de eerste plaats in aanmerking dat de verdachte niet aanstonds bij de controle door de politie en bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie te kennen heeft gegeven dat hij de auto die nacht zou hebben uitgeleend aan een derde en dat hij zich ook tegenover de rechter-commissaris bij gelegenheid van de inbewaringstelling op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Dat recht komt een verdachte toe, maar het had voor de hand gelegen dat hij, geconfronteerd met de tegen hem gerezen verdenking van een ernstig misdrijf, zijn hierboven weergegeven visie op de gang van zaken zou hebben kenbaar gemaakt, nu die voor hem toch ontlastend zou zijn, en niet zou hebben gezwegen.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat het door de verdachte voor het eerst bij gelegenheid van de behandeling van de zaak in eerste aanleg geschetste scenario voor het hof, evenals voor de rechtbank, volstrekt niet verifieerbaar is, aangezien de verdachte ook in hoger beroep heeft volhard in zijn standpunt de naam van de persoon aan wie hij de auto zou hebben uitgeleend niet te willen noemen. Zelfs heeft de verdachte in hoger beroep niets willen zeggen over het geslacht van die persoon en heeft de verdachte niet verklaard dat de betreffende persoon een blanke man met kort haar is. Door deze procesopstelling heeft de verdachte het hof aanknopingspunten onthouden aan de hand waarvan zijn verklaring in rechte getoetst had kunnen worden door het horen van die persoon als getuige.
Wel is, naar aanleiding van de door de verdachte in eerste aanleg afgelegde verklaring, in hoger beroep de ex-partner van de verdachte, [ex-partner], als getuige gehoord. Anders dan de verdediging meent, levert de door deze getuige ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring geen onderbouwing op van de verklaring van de verdachte dat hij die nacht, kort voordat hij door de politie werd aangesproken, door de getuige [ex-partner] op de Elsstraat is afgezet. De verklaring die deze getuige op 29 april 2014 heeft afgelegd houdt immers niet meer in dan dat het best zou kunnen dat zij de verdachte in
de nacht van 3 februari 2013 naar de stad heeft gebracht, maar dat zij dat nu niet meer weet. Relevante details, zoals het tijdstip of de plaats waar de getuige de verdachte naar toe gebracht zou hebben, ontbreken.
Ten slotte doet aan de zeggingskracht van het door de verdachte geschetste scenario nog afbreuk dat hij daarover ten overstaan van het hof op onderdelen anders heeft verklaard dan ter terechtzitting in eerste aanleg. Zo verklaarde de verdachte tegenover de rechtbank nog dat hij, nadat hij rond 04.00 à 04.30 uur weer bij de auto was, in de auto is gaan zitten, hetgeen, naar het hof vast stelt, overeenkomt met de door de politie ter plaatse waargenomen situatie, zoals hierboven weergegeven. In hoger beroep verklaarde de verdachte evenwel dat hij, op het moment dat hij door de politie werd aangesproken, nog niet in de auto zat. Volgens de verdachte wilde hij net instappen en stond hij, toen de politie arriveerde, hooguit in de auto gebogen om de autosleutel te pakken. Nog daargelaten dat deze verklaring, zoals gezegd, afwijkt van de eerder door de verdachte afgelegde verklaring, acht het hof verdachtes verklaring in hoger beroep bovendien onaannemelijk omdat de politie bij het aantreffen van de Kia Picanto waarnam dat de verlichting van de auto brandde en dat een man (de verdachte) in die auto bezig was met een telefoon .
Om al deze redenen kan het hof aan de alternatieve lezing van het gebeurde van de verdachte geen geloof hechten en legt die dan ook terzijde.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte, korte tijd nadat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vanuit een witte Kia Picanto, voorzien van het kenteken [kenteken], met een vuurwapen waren bedreigd, zittend in die auto werd aangetroffen en voorts dat in die auto een vuurwapen aanwezig bleek te zijn. Die omstandigheden sterken de overtuiging van het hof dat het de verdachte is geweest die de bedreigingen heeft uitgevoerd. Het hof acht het onder 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Uit de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde vloeit voort dat de verdachte op 3 februari 2013 te Breda een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Niet is gesteld noch is anderszins aannemelijk geworden dat het in de tenlastelegging onder 2 bedoelde pistool, voorzien van een geluiddemper en munitie, niet het vuurwapen is dat bij de onder 1 bewezen verklaarde bedreigingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gebruikt. Het hof gaat er dan ook van uit dat de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met het pistool, voorzien van een geluiddemper en munitie, dat immers korte tijd later in de Kia Picanto werd aangetroffen. Het hof neemt hierbij nog het volgende in aanmerking. Toen de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] op de Lunetstraat te Breda werden aangesproken, meldden ‘de jongens’ dat zij vermoedelijk met een vuurwapen bedreigd waren en dat ‘het’ in ieder geval een lange loop had. [2] Het in de Kia Picanto aangetroffen pistool was voorzien was van een geluiddemper. Het hof veronderstelt algemeen bekend dat de loop van een pistool langer wordt wanneer daarop een geluiddemper is bevestigd.
Het hof acht derhalve ook het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Hetgeen door de verdediging daartegen is ingebracht behoeft gelet op het hierboven overwogene geen bespreking.
Het hof merkt nog op dat de stelling van de verdediging dat op het pistool geen DNA van de verdachte is aangetroffen, niet, althans niet zonder meer, met zich brengt dat dit wapen niet door verdachte is gebruikt. Immers, blijkens het proces-verbaal van bevindingen (pagina 51 van het dossier) zijn van het (cel)materiaal in de bemonsteringen van het pistool en de patroonhouder geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikte DNA-profielen verkregen, zodat een vergelijkend DNA-onderzoek met het DNA-profiel van de verdachte niet is uitgevoerd. De enkele omstandigheid dat geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikt DNA-profiel kan worden verkregen sluit niet zonder meer uit dat het wapen door verdachte is gebruikt.
Het hof verwerpt het bewijsverweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich achtereenvolgens schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood van twee personen door hun een vuurwapen te tonen en dat wapen op hen te richten. Daarbij heeft de verdachte het vuurwapen doorgeladen, althans geluid gemaakt als werd het doorgeladen.
Daarmee heeft de verdachte bij de slachtoffers angst veroorzaakt, zoals onder meer blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 1], die zag dat [slachtoffer 2] bij de confrontatie met de verdachte zo vreemd reageerde dat hij, [slachtoffer 1], daarin aanleiding zag het kenteken van de auto te noteren. Ook verklaarde [slachtoffer 1] dat zij echt enorm waren geschrokken en dat hij zich bedreigd heeft gevoeld, al kwam het besef van de ernst van de bedreiging pas later. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt, dat hij heeft gezien dat de verdachte een vinger op de trekker van het vuurwapen had zitten. De ernst van hetgeen hen is overkomen kan naar het oordeel van het hof ook worden afgeleid uit het gegeven dat [slachtoffer 1] geen aangifte van de bedreiging heeft durven doen en uit het gegeven dat de getuige [betrokkene 1] zelfs geen getuigenverklaring heeft durven afleggen.
Het hof acht het bezit van een vuurwapen, voorzien van een geluiddemper en scherpe patronen en de bedreiging in de nachtelijke uren op de openbare weg van (kennelijk willekeurige) personen met dat vuurwapen ernstige feiten. Door gedragingen zoals die van de verdachte nemen de in de samenleving heersende gevoelens van onveiligheid op straat toe en dat rekent het hof de verdachte aan.
Bovendien rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat hij de personen heeft bedreigd onder levensgevaarlijke omstandigheden. Naar eigen zeggen was de verdachte immers dronken. Ook [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte niet nuchter was. De negatieve invloed van alcoholhoudende drank op de menselijke geest en het lichamelijk functioneren is algemeen bekend. Het is daarom niet aan de verdachte te danken dat het in dit geval slechts bij een bedreiging is gebleven. Het had anders kunnen aflopen, bijvoorbeeld als [slachtoffer 2] niet zo rustig zou zijn gebleven, maar in de plaats daarvan de verdachte op het verwerpelijke van diens gedragingen zou hebben aangesproken.
Bij de straftoemeting neemt het hof voorts in aanmerking dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake van een ernstig geweldsdelict en het voorhanden hebben van een vuurwapen.
Het hof acht op grond van het vorenstaande, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, passend en geboden. Het hof heeft daarbij ook gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof volgt de rechtbank en de advocaat-generaal echter niet voor wat betreft de duur van de op te leggen gevangenisstraf. Bij de bepaling daarvan neemt het hof ten bezware van de verdachte in de eerste plaats in aanmerking dat hij, zoals volgt uit de door hem gekozen procesopstelling, geen verantwoordelijkheid wenst te nemen voor zijn laakbare gedrag.
Daarnaast neemt het hof bij de straftoemeting ten bezware van de verdachte in aanmerking dat hij de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd in de proeftijd van de hem verleende voorwaardelijke invrijheidstelling na een veroordeling tot gevangenisstraf ter zake van een ernstig geweldsdelict en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Kennelijk heeft de verdachte uit deze veroordeling onvoldoende lering getrokken.
Mede gelet daarop ziet het hof, anders dan de rechtbank, geen aanleiding om bij de straftoemeting in het voordeel van de verdachte rekening te houden met de hierna te vermelden beslissing op de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het hof zal de verdachte, alles overwegende, veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.
Beslag
Hetgeen in beslag is genomen en nog niet terug is gegeven, met behulp waarvan onderscheidenlijk met betrekking waartoe het onder 1 en 2 bewezen verklaarde is begaan en zal worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij onherroepelijk arrest van dit hof van 10 augustus 2011 (parketnummer 20-000544-11; parketnummer eerste aanleg: 02-800591-09) is de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Met ingang van 31 januari 2012 is aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling verleend. De zogenoemde v.i.-periode bedraagt 425 dagen.
De officier van justitie heeft op de voet van artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht gevorderd dat de rechter last zal geven tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 425 dagen. Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat de verdachte de algemene voorwaarde, dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd.
De verdediging heeft afwijzing van de vordering bepleit. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd, voor het geval het hof tot een bewezenverklaring komt, dat de algemene voorwaarde pas helemaal aan het einde van de proeftijd niet is nageleefd, zodat het onredelijk is om de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen voor de volledige duur waarvoor zij is verleend. Voorts heeft de verdediging gesteld dat de binding tussen de verdachte en zijn jongste kind door de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling nadelig beïnvloed kan worden.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft zich binnen de bij de voorwaardelijke invrijheidstelling bepaalde proeftijd schuldig gemaakt aan nieuwe strafbare feiten, zoals hiervoor bewezen verklaard. Dusdoende heeft de verdachte de voorwaarde waaronder hij voorwaardelijk in vrijheid was gesteld niet nageleefd. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheid-stelling kan op die grond toegewezen worden.
In hetgeen door de verdediging is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding de vordering af te wijzen of slechts gedeeltelijk toe te wijzen. Hoewel de verdachte bekend was met de mogelijke consequentie van het niet-naleven van de voorwaarde waaronder de voorwaardelijke invrijheidstelling hem was verleend, heeft dat hem niet weerhouden van het plegen van nieuwe (en ernstige) strafbare feiten. De verdachte moet daarom thans de consequenties van zijn gedragskeuzes aanvaarden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 15j, 36b, 36c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten
laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- goednummer PL202K-2013024660-903875: een vuurwapen, merk/type Bel Model
315, zilverkleurig, wapennummer BEL00053;
- goednummer PL202M-2013024660-940148: munitie, aantal vier;
- goednummer PL202M-2013024660-940167: een demper;
wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met het
v.i.-zaaknummer 99-000084-51 toe en gelast dat het gedeelte, groot 425 dagen, van de
in de strafzaak met het parketnummer 20-000544-11 (arrondissementsparketnummer
02-800591-09) opgelegde vrijheidsstraf, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer was gelegd, alsnog moet
worden ondergaan.
Aldus gewezen door
mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. H.D. Bergkotte, raadsheren,
in tegenwoordigheid van dhr. J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 14 augustus 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.D. Bergkotte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders aangegeven maken de bewijsmiddelen deel uit van het dossier van de regiopolitie Midden- en West-Brabant, district Breda, afdeling W&O Breda, met registratienummer PL202M 2013024660, doorgenummerde dossierpagina’s 01 tot en met 51.
2.Zie het hiervoor in de bewijsmiddelen onder 1 weergegeven proces-verbaal van bevindingen.