ECLI:NL:GHSHE:2014:2837

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 augustus 2014
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
F 200.143.506_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van ouderlijk gezag en hoofdverblijf van kinderen in het kader van echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar verzoeken tot wijziging van het ouderlijk gezag, het hoofdverblijf van de kinderen en vervangende toestemming voor schoolkeuze zijn afgewezen. De vrouw en de man zijn ex-partners en hebben samen twee kinderen. De vrouw verzoekt het gezamenlijk gezag te beëindigen en alleen het ouderlijk gezag te verkrijgen, evenals het hoofdverblijf van de kinderen bij haar. De man verzet zich hiertegen en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

De rechtbank had eerder de kinderen onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg en vastgesteld dat er een ernstige klemsituatie voor de kinderen was. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn beide partijen, hun advocaten, en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de stichting gehoord. De vrouw stelt dat de huidige zorgregeling niet in het belang van de kinderen is en dat de rechtbank ten onrechte geen vervangende toestemming heeft gegeven voor schoolkeuze dichtbij haar woonplaats.

Het hof overweegt dat de vrouw en de man niet in staat zijn om op een positieve manier met elkaar te communiceren, wat de situatie voor de kinderen bemoeilijkt. Het hof concludeert dat het gezamenlijk gezag in stand moet blijven, omdat een wijziging van het gezag de man buiten spel zou zetten en niet in het belang van de kinderen zou zijn. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 21 augustus 2014
Zaaknummer: F 200.143.506/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/180705/FA RK 13-978
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.J.A. Iding,
tegen
[de man],
wonende te
[woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.M. van Mil.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 december 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met daarbij gevoegd het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 10 maart 2014, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de wijziging van het ouderlijk gezag, de wijziging van het hoofdverblijf en de verblijfsregeling en op de gewenste vervangende toestemming om de kinderen naar een school bij het woonadres van de vrouw te laten gaan en, opnieuw rechtdoende, vast te stellen dat:
- het gezamenlijk gezag over de hierna nader genoemde kinderen van partijen beëindigd wordt en dat de vrouw voortaan alleen met het ouderlijk gezag belast wordt;
- beide kinderen het hoofdverblijf bij de vrouw zullen hebben en dat zij één weekend per twee weken van vrijdagavond tot zondagavond bij de man zullen verblijven, alsmede elke woensdagmiddag na school tot 17.00 uur;
- de vrouw toestemming krijgt om de beide kinderen in de woonplaats van de vrouw, te weten [woonplaats], naar school te laten gaan en hen daar op school aan te melden.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 april 2014, heeft de man verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig met verbetering van gronden, en het beroep van de vrouw af te wijzen, waarbij de vrouw in de kosten van de procedure in hoger beroep wordt veroordeeld.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juli 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Iding;
  • de man, bijgestaan door mr. Van Mil;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw I. Derks;
  • Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg/Zeeland (hierna te noemen: de stichting), vertegenwoordigd door mevrouw C. Cordewener en mevrouw Y. Box.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 november 2013;
  • de brieven met bijlage van de stichting d.d. 25 juni 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 5 juli 2002 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [de dochter] (hierna: [de dochter]), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats],
  • [de zoon] (hierna: [de zoon]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats], Duitsland.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Bij beschikking van 2 februari 2011 heeft de rechtbank Maastricht tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 28 februari 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
In deze beschikking is opgenomen hetgeen partijen ten aanzien van hun onderlinge betrekkingen hebben geregeld in het echtscheidingsconvenant van 28 december 2010, tevens bevattende het overeengekomen ouderschapsplan.
3.3.
Bij beschikking van 28 november 2013 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, voornoemde kinderen voor de termijn van één jaar onder toezicht gesteld van de stichting.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder tot wijziging van het gezag, tot wijziging van de zorgregeling en tot vervangende toestemming voor wisseling van school van de kinderen afgewezen en tevens het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf afgewezen.
3.5.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vrouw voert in het beroepschrift zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Het is onbegrijpelijk dat, hoewel de raad in haar rapport stelt dat er sprake is van een ernstige
klemsituatie voor de kinderen en dat de ouders niet in staat zijn om met elkaar te communiceren, de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren dreigen te raken tussen de ouders. Ten onrechte heeft de rechtbank de stellingname van de raad dat door een wijziging van het gezag één ouder op een zijspoor wordt gezet, overgenomen.
Ten onrechte ook heeft de rechtbank geoordeeld dat een wijziging van de zorgregeling niet in het belang van de kinderen is. De rechtbank is hierbij voorbij gegaan aan het feit dat het niet goed gaat met de kinderen en dat zij klem zitten tussen de ouders. De voortdurende wisselingen tussen het gezin van de vrouw en het gezin van de man brengen voor de kinderen nog extra onrust met zich mee en zijn derhalve niet in hun belang.
De sedert 28 november 2013 geldende ondertoezichtstelling heeft in de onderlinge contacten tussen partijen noch in de situatie van de kinderen verbetering gebracht.
Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte geen vervangende toestemming gegeven om de kinderen op een school aan te melden vlakbij het woonadres van de vrouw. Ook de raad ziet in de huidige situatie veel belemmeringen voor de kinderen. Een school in de buurt van de woning van de vrouw - waar de kinderen in de visie van de vrouw grotendeels zouden moeten verblijven - verdient de voorkeur boven een school op ruim 12 kilometer afstand van het woonadres van de vrouw.
3.7.
De man voert - kort samengevat - het volgende aan.
De vrouw heeft over de beëindiging van het gezamenlijk gezag reeds een procedure gevoerd in Duitsland. Het verzoek van de vrouw is toen afgewezen, reden waarom de vrouw op dit punt niet-ontvankelijk verklaard had dienen te worden. De vrouw probeert de rol van de man als vader keer op keer te decimeren. Als het gezamenlijk gezag er niet meer zou zijn, zou hij nog meer op een zijspoor worden gezet.
Alle betrokken instanties - het Jugendamt, de raad, de school en de stichting - stellen zich op het standpunt dat de huidige zorgregeling waarbij de kinderen voor 50% bij de man verblijven, gehandhaafd moet blijven. Volgens de school zijn de kinderen rustiger en vriendelijker wanneer zij vanuit de man naar school komen. Een aanpassing van de zorgregeling is niet in het belang van de kinderen noch zijn er gegronde redenen voor. Dat de kinderen klem komen te zitten, komt alleen omdat de vrouw continu hun verblijfplaats aan de orde stelt.
Ook het punt van de vervangende toestemming om de kinderen aan te melden op een school in de buurt van de vrouw, heeft de vrouw reeds bij de Duitse rechter aan de orde gesteld. Nu de man weer in [woonplaats] woont, is het centrale deel van het leven van de kinderen nog meer in [woonplaats] komen te liggen. Toewijzing van het verzoek van de vrouw zou alleen maar leiden tot het wegvallen van een deel van het sociale leven van de kinderen.
3.8.
De stichting voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De kinderen zitten klem in de loyaliteit naar hun ouders. Partijen hebben in het kader van de ondertoezichtstelling gezamenlijke gesprekken gevoerd, maar hieraan is - wegens ziekte van een van de gezinsvoogden - geen verder gevolg meer gegeven. De gezinsvoogd is echter bereid om op een eerste teken van de ouders de gesprekken te hervatten. De verwachting is dat via bemiddeling meer te bereiken valt.
3.9.
De raad heeft ter zitting van het hof gepersisteerd bij het standpunt dat het gezamenlijk gezag van de ouders in stand moet blijven. Het is de verantwoordelijkheid van partijen om in het belang van hun kinderen te werken aan verbetering van hun onderlinge communicatie, aldus de raad.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Het verzoek van de vrouw het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen, zal het hof bij gebrek aan belang afwijzen, nu hun hoofdverblijf reeds bij de vrouw is bepaald en de man daar voorshands ook niet aan wenst te tornen.
3.10.2.
Anders dan de man stelt, is het feit dat de vrouw met betrekking tot de wijziging van het ouderlijk gezag en de vervangende toestemming om de kinderen aan te melden op een school in de buurt van de vrouw reeds in Duitsland een procedure heeft gevoerd, niet een reden om de vrouw met betrekking tot deze verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, nu een deel van de omstandigheden zijn gewijzigd en het niet in strijd komt met het ne-bis-in-idem-beginsel om dan opnieuw het oordeel van de rechter te vragen. Het hof acht de vrouw in deze verzoeken derhalve ontvankelijk.
3.10.3.
In verband met het navolgende lenen de grieven van de vrouw zich voor gezamenlijke bespreking.
Evenals de rechtbank constateert het hof dat er in de onderhavige zaak eerst en vooral sprake is van ex-partnerproblematiek. Partijen zitten nog zodanig in een ex-partnerstrijd dat zij niet in staat zijn om op een positieve en respectvolle wijze met elkaar te communiceren. Vast staat dat [de dochter] en [de zoon] hierdoor ernstig klem dreigen te geraken tussen de ouders. Eveneens net als de rechtbank is het hof van oordeel dat deze problematiek niet wordt opgelost als de vrouw alleen met het ouderlijk gezag wordt belast. Ook het hof voorziet dat het risico groot is dat een wijziging van het gezag de man buiten spel zal zetten, hetgeen evenmin in het belang van de kinderen is, te meer nu de man - zo is gebleken - een grote rol speelt in de opvoeding en verzorging van de kinderen en als vader hen veel te bieden heeft.
3.10.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof meerdere malen benadrukt dat beide partijen hun aandeel hebben in de (communicatie)problematiek en dat zij - in het belang van [de dochter] en [de zoon] - ook beiden de verantwoordelijkheid hebben zich in te spannen om met professionele hulp hun relatieproblemen te verwerken om aldus te komen tot normale betrekkingen op ouderniveau. Ter zitting heeft de stichting aangegeven de in het kader van de ondertoezichtstelling gestarte gesprekken met de ouders (gezamenlijk) te willen continueren en eventueel behulpzaam te willen zijn bij het zoeken naar voor ieder van de ouders passende individuele hulpverlening. De daarop ter zitting bij herhaling geponeerde stelling van de vrouw dat zij tot gezamenlijke gesprekken met de man niet meer in staat is en geen contact meer wil met de man, acht het hof, gelet op voormelde verantwoordelijkheid, niet aanvaardbaar. Gezien haar grote betrokkenheid bij de kinderen en de uit de door de stichting overgelegde plannen van aanpak van 25 juni 2014 blijkende bereidheid om omwille van de kinderen hulpverlening te accepteren, gaat het hof er dan ook van uit dat ook de vrouw zich andermaal voor een verbetering van de relatie met de man op ouderniveau zal inspannen. Het hof acht de vrouw hiertoe verplicht gezien haar verantwoordelijkheid voor het welzijn van de kinderen.
3.10.5.
Uit de plannen van aanpak van de stichting blijkt ook dat de kinderen in vergelijking met het begin van de ondertoezichtstelling een stuk opener zijn geworden. Met name [de zoon] bloeit op en klampt zich minder aan de vrouw vast. Hij is vrolijker en lijkt beter in zijn vel te zitten. In de klas functioneert hij bovengemiddeld, hij kan het goed vinden met klasgenootjes en heeft genoeg vriendjes op school. Het hof ziet dit als een indicatie dat de kinderen aldus goed gedijen bij de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
3.10.6.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof op geen van de door de vrouw gewenste punten wijziging zal aanbrengen. De grieven van de vrouw falen.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.12.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 december 2013 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover de rechtbank de verzoeken van de moeder tot wijziging van het gezag, tot wijziging van de zorgregeling en tot vervangende toestemming voor wisseling van school van de kinderen heeft afgewezen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, M.C. Bijleveld-van der Slikke en C.E.M. Renckens en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2014.