Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de man, bijgestaan door mr. Van Reeven-Özer;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Breewel-Witteveen.
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 augustus 2012;
- de brief met bijlage van de advocaat van de man d.d. 17 juli 2013.
3.De beoordeling
eerste griefbetoogt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat tussen partijen de door de vrouw overgelegde overeenkomst geldt.
grieven 2 t/m 4stelt de man aan de orde dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste vertaling van de overeenkomst van uitzet. De man stelt dat de door de vrouw overgelegd vertaling geen beëdigde vertaling is omdat de stempel en handtekening van de beëdigde vertaler ontbreken. Bovendien stelt de man dat de door de vrouw overgelegde vertaling onjuist is, waarbij de man drie beëdigde vertalingen van de overeenkomst overlegt. De man stelt dat uit deze door hem overgelegde vertalingen blijkt dat de man gehouden is om een bedrag van € 50.000,- aan de vrouw te voldoen, indien de echtscheiding door hem tot stand komt. Een mehir-overeenkomst, zijnde de overeenkomst inzake uitzet/bruidsschat, wordt gewoonterechtelijk en naar Islamitisch recht exclusief ten gunste en in het belang van de vrouw aangegaan. De bedoeling hiervan is dat de vrouw zelf ook enige financiële zekerheid heeft in geval van echtscheiding. In het Islamitisch recht is het recht om de echtscheiding te verzoeken alleen gegeven aan de man. Dat de vrouw de echtscheiding verzoekt is ondenkbaar en strookt niet met de uitgangspunten van het gewoonterecht en het Islamitische recht. Indien de vrouw het verzoek tot echtscheiding niet had ingediend, was het huwelijk van partijen niet tot een einde gekomen. Voor de man was er geen aanleiding voor een echtscheiding. De man vermoedt dat de vrouw het verzoek tot echtscheiding heeft gedaan met het oog op de overeenkomst die partijen destijds zijn aangegaan.
grief 5(en deels ook met grief 4) stelt de man aan de orde dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de in de overeenkomst aangegane verplichting tot betaling van € 50.000,- als onderhoudsbijdrage moet worden gekwalificeerd en, nu de vrouw geen recht heeft op alimentatie, haar vordering tot betaling van € 50.000,- dient te worden afgewezen. De man stelt dat op een bijdrage in het levensonderhoud Nederlands recht van toepassing is, nu op de echtscheiding Nederlands recht van toepassing is verklaard.