ECLI:NL:GHSHE:2014:3633

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
HD 200.021.202_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake geschil over eigendomsrechten en toegang tot bospad

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een geschil tussen meerdere appellanten en een geïntimeerde over eigendomsrechten en de toegang tot een bospad. De appellanten, bestaande uit twee paren, hebben in principaal appel beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Maastricht. De geïntimeerde heeft zich in incidenteel appel gewend tot het hof. De procedure is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof, waarin al enkele belangrijke punten waren vastgesteld. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 4 februari 2014 geoordeeld dat er geen sprake is van een buurweg tussen de appellanten en de geïntimeerde, en dat de geïntimeerde geen misbruik heeft gemaakt van haar eigenaarsbevoegdheden door hekken te plaatsen langs het bospad. De grieven van de appellanten zijn afgewezen, en de eerdere vonnissen zijn bekrachtigd. In het incidenteel appel heeft het hof geoordeeld dat de vordering van de geïntimeerde om de appellanten te verbieden de toegang tot het bospad te belemmeren, ook is afgewezen. Het hof heeft verder geoordeeld dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims over de camera's die door de geïntimeerde zouden zijn geplaatst. De kosten van het hoger beroep zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen, waarbij de appellanten in principaal appel zijn veroordeeld in de kosten van de procedure. Het hof heeft de uitspraak op 16 september 2014 gedaan, waarbij het arrest openbaar is uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.021.202/01
arrest van 16 september 2014
in de zaak van

1.[appellant 1],[appellante 2],wonende te [woonplaats],

appellanten in principaal appel,
advocaat: mr. H.A.J. Stollenwerck te Maastricht,
2.
[appellant 3],
[appellante 4],
wonende te [woonplaats],
appellanten in principaal appel,
geïntimeerden in incidenteel appel,
advocaat: mr. I.K. Decupere te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. P.W.A.M. van Roy te Beek,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 17 februari 2009, 29 mei 2012, 23 oktober 2012 en 4 februari 2014 in het hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 115204/HA ZA 06-1106 gewezen vonnissen van 9 april 2008 en 10 september 2008.

17.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 4 februari 2014;
- de akte na tussenarrest in principaal appel met producties van [appellanten 3 en 4];
- de akte na tussenarrest van [geïntimeerde].
Vervolgens is arrest bepaald.

18.De verdere beoordeling

in de zaak tussen [appellanten 1 en 2] en [geïntimeerde]
18.1.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof geoordeeld
- dat niet is komen vast te staan dat in de relatie tussen [geïntimeerde] en [appellanten 1 en 2] sprake is van een buurweg;
- dat [geïntimeerde] jegens [appellanten 1 en 2] geen misbruik heeft gemaakt van haar eigenaarsbevoegdheden door langs het bospad hekken te plaatsen;
- dat [appellanten 1 en 2] onvoldoende hebben gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat [geïntimeerde] met het stalen toegangshek [appellanten 1 en 2] op onrechtmatige wijze zou treiteren of op andere wijze misbruik van haar eigendomsrecht zou maken.
18.1.2.
Nu alle grieven van [appellanten 1 en 2] falen, zullen de beroepen vonnissen, voor zover deze zien op het geschil tussen [geïntimeerde] en [appellanten 1 en 2] worden bekrachtigd. [appellanten 1 en 2] zullen als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep als in het dictum te melden.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
in de zaak tussen [appellanten 3 en 4] en [geïntimeerde]
in incidenteel appel
18.3.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat het door [geïntimeerde] gevorderde verbod aan [appellanten 3 en 4] om [geïntimeerde] de vrije toegang tot het bospad te belemmeren zal worden afgewezen, nu niet is gebleken dat er sprake is van zodanige belemmering, noch van de dreiging daartoe. Het incidenteel appel faalt.
in principaal appel
18.2.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat
a. a) als [geïntimeerde] de hekken langs het bospad op haar eigen terrein heeft geplaatst, zij jegens [appellanten 3 en 4] geen misbruik heeft gemaakt van haar eigenaarsbevoegdheden, maar als zij deze op het terrein van [appellanten 3 en 4] heeft geplaatst, zij daarmee wellicht inbreuk zou maken op het eigendomsrecht van [appellanten 3 en 4];
b) de vordering van [appellanten 3 en 4] tot het verplichten van [geïntimeerde] om haar medewerking te verlenen aan een kadastrale opmeting ter plaatse zal worden toegewezen als in de memorie van grieven omschreven;
c) niet teruggekomen wordt op het oordeel dat de wijziging bij memorie van antwoord in het incidenteel appel tevens houdende wijziging van eis in het principaal appel van deze vordering (tot: dat de kadastrale opmeting zal worden gedaan conform de akte van 23 februari 1934 c.a.) tardief is en derhalve niet toegestaan;
d) de gevorderde verwijdering van de camera’s zal worden afgewezen bij gebrek aan belang nu het dummy’s betreffen;
e) het landtongetje tot de openbare [straatnaam] behoort en geen verklaring voor recht zal worden gegeven dat er ter plaatse geen sprake is van een in-en uitrit maar van een doodlopend bospad en dat het [geïntimeerde] niet zal worden verboden het landtongetje te betreden.
18.3.1.
Bij de akte na tussenarrest verzoeken [appellanten 3 en 4] het hof wederom terug te komen op het in r.o. 18.2.1 onder c weergegeven oordeel. Het hof heeft reeds in zijn tussenarrest van 23 oktober 2012 geoordeeld dat de eiswijziging van [appellanten 3 en 4] tardief is en in strijd met de goede procesorde. De argumenten die [appellanten 3 en 4] thans aanvoeren – welke zij in andere bewoordingen reeds eerder hebben aangedragen – doen niet af aan dit oordeel. Het hof verwijst naar datgene wat in r.o. 12.1-12.3.6. hierover is overwogen en beslist en ziet geen aanleiding om daarop terug te komen.
18.3.2.
Dit betekent dat in de onderhavige procedure tussen partijen heeft te gelden dat [geïntimeerde] eigenaar is van perceel [kadastraalnummer 5].
18.3.3.
Bij de akte na tussenarrest hebben [appellanten 3 en 4] bovendien het Relaas van bevindingen van de landmeter van het Kadaster, opgemaakt op 11 april 2014, overgelegd, waaruit blijkt dat het hekwerk staat op perceel [kadastraalnummer 5].
Uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerde] door het plaatsen van het hekwerk geen inbreuk heeft gemaakt op eigendomsrechten van [appellanten 3 en 4], zodat toewijzing van de vordering van [appellanten 3 en 4] tot het verplichten van [geïntimeerde] om haar medewerking te verlenen aan een kadastrale opmeting ter plaatse als door het hof in genoemd tussenarrest overwogen (zie hiervoor onder 18.2.1.b) niet meer relevant is en achterwege kan blijven. Het principaal appel faalt op dit punt eveneens.
18.4.1.
[appellanten 3 en 4] komen in hun akte na tussenarrest ook terug op de kwestie van de camera’s. Zij stellen dat het hof in strijd met de regels van hoor- en wederhoor heeft aangenomen dat de camera’s dummy’s zijn en dat het hof dus de vordering tot verwijdering van de camera’s ten onrechte heeft afgewezen. Zij vragen het hof daarom van dit oordeel terug te komen.
18.4.2.
Naar het oordeel van het hof is geen strijd aanwezig met het beginsel van hoor- en wederhoor. [appellanten 3 en 4] hebben twee maal de gelegenheid gehad om op de stelling dat de camera’s dummy’s waren te reageren; ter comparitie en bij memorie na descente. Ter comparitie heeft de advocaat van [geïntimeerde] gesteld dat de camera’s dummy’s waren. Toen is dat noch door [appellant 3], [appellante 4] of hun advocaat (gemotiveerd) bestreden. In de memorie na descente en comparitie – het eerstvolgende processtuk voorafgaand aan het tussenarrest van 4 februari 2014 – hebben [appellanten 3 en 4] aangegeven dat [geïntimeerde] in 2006 een camerasysteem heeft laten aanleggen en dat [appellanten 3 en 4] vermoeden “
dat [geïntimeerde] kort voor de descente de camera’s heeft (laten) vervangen door dummy’s, doch [appellanten 3 en 4] kan dit niet controleren of bevestigen.
Voorts hebben zij toen hun eerder ingenomen standpunt – dat de camera’s een inbreuk maken op hun privacy en dus verwijderd dienen te worden – herhaald. Het hof deelt het standpunt van [appellanten 3 en 4] dat werkende camera’s indien en voor zover gericht op het perceel van [appellanten 3 en 4] (daaronder niet begrepen de aan hen in eigendom toebehorende landtong die in het verlengde ligt van het aan [geïntimeerde] toebehorende bospad, waarop de camera’s wel gericht mogen worden) een ongeoorloofde inbreuk zouden maken op hun privacy.
Echter, met hun reactie(s) zoals hierboven weergegeven hebben [appellanten 3 en 4] de stelling dat de camera’s dummy’s zijn onvoldoende onderbouwd betwist. Uitgaande van het feit dat de camera’s dummy’s zijn, komt het hof dan ook niet terug op het oordeel dat de grief terzake van de camera’s bij gebrek aan belang faalt.
18.4.3.
In principaal appel falen de grieven derhalve.
in de zaak tussen [appellanten 3 en 4] en [geïntimeerde]
in principaal en incidenteel appel
18.5.
De beroepen vonnissen zullen, voor zover deze zien op het geschil tussen [appellanten 3 en 4] en [geïntimeerde] worden bekrachtigd. In principaal appel zullen [appellanten 3 en 4] als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep als in het dictum te melden. In incidenteel appel zal [geïntimeerde], als grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Op vordering van [appellanten 3 en 4] zal het hof de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen vanaf de vijftiende dag na deze uitspraak toewijzen.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

16.De uitspraak

Het hof:
in principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de door de rechtbank Maastricht tussen [appellant 1], [appellante 2], [appellant 3] en [appellante 4] enerzijds en [geïntimeerde] anderzijds onder zaaknummer 115204/HA ZA 06-1106 op 9 april 2008 en 10 september 2008 gewezen vonnissen;
veroordeelt [appellant 1], [appellante 2], [appellant 3] en [appellante 4] in de kosten van de procedure in principaal appel, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 303,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in incidenteel appel, aan de zijde van [appellant 3] en [appellante 4] tot op heden begroot op
€ 1.341,- aan salaris advocaat en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, H.A.G. Fikkers en
J.C.J. van Craaikamp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 september 2014.