ECLI:NL:GHSHE:2014:3745

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 september 2014
Publicatiedatum
19 september 2014
Zaaknummer
F 200.136.864_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van huwelijkse voorwaarden na echtscheiding met betrekking tot agrarisch melkveebedrijf

In deze zaak gaat het om de verrekening van huwelijkse voorwaarden na een echtscheiding tussen twee partijen die op huwelijkse voorwaarden met elkaar waren getrouwd. De man, appellant, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 augustus 2013 aangevochten, waarin de rechtbank had bepaald dat de man aan de vrouw, verweerster, een bedrag van € 66.360,- moest betalen uit hoofde van verrekening. De man betwistte deze beslissing en stelde dat de vrouw na de peildatum van 31 december 2008 aanzienlijke bedragen van gezamenlijke bankrekeningen had opgenomen, en dat hij betalingen ten behoeve van de vrouw had verricht. Hij vorderde een lager te verrekenen bedrag van € 50.087,- en de terugbetaling van € 16.273,- door de vrouw.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2014 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de huwelijkse voorwaarden, de echtscheiding en de financiële transacties tussen partijen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw na de peildatum geldopnamen heeft gedaan en dat de man betalingen heeft verricht die verband hielden met de kosten van levensonderhoud van de vrouw.

Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet gehouden is om de door de man betaalde bedragen terug te betalen, omdat deze betalingen zijn gedaan in het kader van hun huwelijkse verplichtingen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het betreft de verrekenvordering en heeft bepaald dat de man aan de vrouw uit hoofde van verrekening een bedrag van € 61.088,68 verschuldigd is. Tevens is de vrouw verplicht om het teveel ontvangen bedrag van € 5.271,32 aan de man terug te betalen binnen zeven dagen na betekening van de beschikking. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij ieder van de partijen zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 18 september 2014
Zaaknummer: F 200.136.864/01
Zaaknummer eerste aanleg: C01/202981/FA RK 09-6405-2
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.M.W.A. Lhoëst-van de Ven,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.A.M. van Exsel.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 5 augustus 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 november 2013, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de door de vrouw (het hof neemt aan dat hier bedoeld wordt: de man) opgeworpen grief en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen, zo nodig onder aanvulling en verbetering van gronden, dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag groot € 50.087,- uit hoofde van verrekening op grond van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden en voorts te bepalen dat de vrouw het door de man te veel betaalde bedrag van € 16.273,- aan de man terugbetaalt en wel binnen zeven dagen na betekening van de in deze te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente voor elke dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat de vrouw de terugbetaling nalaat/weigert. Met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 december 2013, heeft de vrouw verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel het verzoek af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Lhoëst-van de Ven;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van Exsel.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 21 september 1995 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geen kinderen geboren.
3.2.
Partijen zijn op 1 januari 1996 met elkaar een overeenkomst van maatschap aangegaan tot exploitatie van een agrarisch melkveebedrijf.
3.3.
Bij beschikking van 3 september 2010 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 15 oktober 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, de verdere behandeling en beslissing met betrekking tot de verzochte nevenvoorzieningen inzake het tussen partijen bestaande huwelijksgoederenregime aangehouden.
3.4.
Bij beschikking van 3 oktober 2011 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch, voor zover thans van belang, de beslissing over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding pro forma aangehouden.
3.5.
Bij beschikking van 17 mei 2013 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch, voor zover thans van belang, overwogen dat de aanspraak van de vrouw op haar aandeel in de maatschap en op de helft van de banksaldi van partijen met een bedrag van € 64.435,- verminderd dient te worden. De rechtbank heeft verder de behandeling ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden pro forma aangehouden.
3.6.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de man aan de vrouw uit hoofde van verrekening op grond van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden een bedrag moet betalen van € 66.360,-.
3.7.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De man heeft daartoe in zijn grief, kort samengevat, aangevoerd dat de vrouw na de peildatum van 31 december 2008, een aanzienlijk bedrag van de diverse gezamenlijke bankrekeningen heeft opgenomen alsook dat hij voor dan wel ten behoeve van de vrouw betalingen heeft verricht. De man becijfert dit bedrag in hoger beroep in totaal op € 96.657,68. Een deel van dit bedrag, naar de mening van de man een bedrag van € 15.950,-, betrof een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zoals tussen partijen was afgesproken. Aldus had de rechtbank naar de mening van de man het te verrekenen bedrag moeten vaststellen op € 80.707,68 (zijnde € 96.657,68 -/- € 15.950,-).
De man komt vervolgens, met inachtneming van de overige uitgangspunten van de rechtbank, tot de conclusie dat hij aan de vrouw uit hoofde van verrekening een bedrag van € 50.087,- dient te voldoen.
In haar beschikking d.d. 17 mei 2013 oordeelde de rechtbank dat de vrouw een bedrag van afgerond € 64.435,- had opgenomen van de gezamenlijke bankrekeningen en corrigeerde de aanspraken van de vrouw met dit bedrag. De rechtbank heeft deze beslissing gehandhaafd in de beschikking waarvan beroep. De man is van mening dat de rechtbank het tussen partijen te verrekenen bedrag, veroorzaakt door de opnamen door de vrouw vanaf de diverse bankrekeningen, ten onrechte berekend heeft op € 64.435,- alsook is de rechtbank dientengevolge ten onrechte tot de conclusie gekomen dat de man per saldo aan de vrouw nog dient te voldoen een bedrag van € 66.360,-.
De man vordert het verschil (zijnde € 16.273,-) tussen het door de rechtbank vastgestelde bedrag ad € 66.360,- en het door hem berekende bedrag ad € 50.087,- van de vrouw terug.
De vrouw heeft zich tegen het door de man gestelde verweerd. Zij stelt dat de rechtbank haar aanspraak correct heeft becijferd.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.
Het hof stelt in de eerste plaats vast dat ter zitting is gebleken dat het saldo van de rekening met nummer 2333.07.797 – van welk saldo tussen partijen in confesso is dat dit op de peildatum (31 december 2008) € 10.540,24 bedroeg – tussen partijen in de verrekening is betrokken.
3.10.
De vrouw heeft ná de peildatum geldopnamen gedaan, alsook heeft de man ná die datum betalingen namens dan wel ten behoeve van de vrouw verricht en de man vordert het verschil tussen het totaal van deze gedane betalingen dan wel opnamen en het bedrag dat hij naar zijn mening aan de vrouw gehouden is te betalen, terug.
Het hof zal de stellingen van de man bespreken aan de hand van het door hem in zijn beroepschrift opgestelde overzicht. In dit overzicht stelt de man dat na 1 januari 2009 de navolgende bedragen door dan wel ten behoeve van de vrouw zijn gedaan:
  • Beginsaldo rekeningnummer 3222.07.797 per 1 januari 2009 € 10.540,24
  • Overboeking van de man naar privérekening van de vrouw € 8.500,-
  • Betaling van de bedrijfsrekening door de man ten behoeve van de vrouw € 11.147,74
 Betaling van de privébankrekening 3125.09.847 ten behoeve van de vrouw € 2.035,-
Subtotaal € 32.223,14
 Overboeking € 64,54
Totaal € 967,68
Saldo ad € 10.540,24, overboeking ad € 8.500,-
3.11.
Ingevolge voornoemde beschikking van 3 oktober 2011 is de man gehouden om met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand – zijnde 15 oktober 2010 – een partneralimentatie te voldoen van € 1.495,- per maand, welk bedrag overigens jaarlijks ingevolge artikel 1:402a lid 1 BW wordt geïndexeerd. Partijen hebben in onderling overleg afgesproken dat de man tot aan de ingangsdatum van de partneralimentatie zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Niet is komen vast te staan, hoe hoog deze bijdrage zou zijn.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw het saldo ad € 10.540,24 geheel heeft gebruikt om in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien. Hetzelfde geldt voor de door de man in 2009 gedane overboekingen van in totaal ad € 8.500,-, welke betalingen de man in zijn stukken zelf aanduidt als ‘partneralimentatie’. Het hof is van oordeel dat de vrouw niet gehouden is om (een deel van) deze bedragen aan de man terug te betalen. Daartoe is van belang dat de vrouw deze gelden heeft besteed overeenkomstig het doel waarvoor zij deze bedragen heeft opgenomen dan wel verkregen, namelijk om te kunnen voorzien in de kosten van haar levensonderhoud. De man stelt weliswaar dat hij de verbruikte bedragen buitensporig vindt en dat hij een bijdrage van € 400,- netto per maand (voor de periode dat de vrouw geen woonlasten had) respectievelijk € 900,- netto per maand (nadat de vrouw een huurwoning heeft betrokken), redelijk acht, doch het hof gaat hieraan voorbij, nu de man heeft ingestemd – zelfs een deel hiervan uit eigener beweging heeft overgeboekt naar de vrouw – met het verbruiken van deze bedragen door de vrouw en deze bedragen het hof overigens ook niet onredelijk voorkomen. Daarbij wijst het hof voorts op artikel 1:81 BW, ingevolge welk artikel echtgenoten elkander onder andere hulp en bijstand verschuldigd zijn. Zij zijn verplicht elkaar het nodige te verschaffen. Hieronder worden ook verstaan de kosten van levensonderhoud.
Betaling van de bedrijfsrekening ad € 11.147,74
3.12.
De man heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat dit bedrag ad € 11.147,74 is samengesteld uit de navolgende posten:
  • Ziektekosten Menzis € 1.706,48
  • Wegenbelasting auto € 411,-
  • 50% aandeel accountantskosten € 1.606,82
  • 50% aandeel advocaatkosten € 284,56
  • Inkomstenbelasting € 3.990,-
  • Overige kleine betalingen ten behoeve van de vrouw € 3.148,89
Totaal € 117,75
Ten aanzien van de ziektekosten en de wegenbelasting is het hof eveneens van oordeel dat deze betalingen vallen onder de reikwijdte van artikel 1:81 BW. Ook hier acht het hof van belang dat deze betalingen in 2009 – derhalve in de periode vóórdat de rechtbank de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken – door de man vrijwillig ten behoeve van de vrouw zijn verricht. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw niet gehouden is om (een deel van) deze bedragen aan man terug te betalen.
Ten aanzien van (de helft van) de accountantskosten overweegt het hof als volgt. Vaststaat dat de maatschap op 31 december 2008 is beëindigd en dat de jaarstukken die betrekking hebben op dit boekjaar eerst in 2009 door de accountant zijn opgesteld. Uit het financieel verslag 2008 – bestaande uit onder meer de jaarrekening van de in maatschapsverband gedreven onderneming van partijen en de specificaties balans per 31 december 2008 en specificaties winst- en verliesrekening over 2008 – blijkt niet dat over het boekjaar 2008 reeds met de nog te maken accountantskosten in 2009 rekening is gehouden. Aldus dient de helft van de in 2009 door de man ten behoeve van de door partijen in maatschapsverband gedreven onderneming gemaakte accountantskosten ten laste van de vrouw te worden gebracht. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de helft van het bedrag dat hiermee gemoeid is ad € 1.606,82 bedraagt, zal het hof bepalen dat de vrouw gehouden is om dit bedrag aan de man terug te betalen.
Ten aanzien van de advocaatkosten overweegt het hof dat de man (de helft van) de advocaatkosten niet op de vrouw kan afwentelen, nu het een kostenpost betreft die voortvloeit uit een (gezamenlijk) gesprek met de advocaat van de man. De vrouw had op dat moment reeds een eigen advocaat. Aangezien de advocaat voor de man optrad, ziet het hof geen aanleiding om de vrouw te veroordelen om voor de helft bij te dragen in deze kosten.
Voor wat betreft de inkomstenbelasting heeft de man ter zitting naar voren gebracht dat het door hem in zijn beroepschrift opgenomen bedrag ad € 3.990,- aangepast dient te worden naar € 3.910,50.
Het hof is van oordeel dat uit de grootboekrekeningen, zoals door de man overgelegd, voldoende is gebleken dat de door de man verrichte IB-betalingen betrekking hebben op de periode voor de peildatum en derhalve voor de helft voor rekening van de vrouw dienen te komen. Het betreft een totaalbedrag van € 6.475,--; de helft is derhalve € 3.275,50. Bovendien heeft de man € 427,-- betaald terzake van IB 2009, welk bedrag geheel voor rekening van de vrouw dient te komen. In totaal leidt dit tot een verrekenpost van € 3.664,50. In het bedrag van € 3.910,50 heeft de man tevens opgenomen de helft van de aan de belastingdienst betaalde omzetbelasting 4e kwartaal 2008 ten bedrage van € 492,- in totaal. Dit bedrag komt niet voor verrekening in aanmerking, omdat partijen op basis van de balans per ultimo 2008 de maatschap hebben verdeeld en deze omzetbelasting als schuld op die balans is opgenomen.
Voor wat betreft de overige kleine betalingen ten behoeve van de vrouw, overweegt het hof, eveneens onder verwijzing naar artikel 1:81 BW, dat deze door de vrouw niet behoeven te worden terugbetaald. Daartoe is van belang dat partijen ten tijde van de door de man verrichte betalingen nog gehuwd waren en de man deze betalingen uit eigener beweging ten behoeve van de vrouw heeft gedaan. Ten aanzien van de door de man onder deze kleine betalingen opgenomen post CRV ad € 543,62 heeft de man ter zitting zijn standpunt dat dit bedrag met de vrouw verrekend zou moeten worden, overigens ingetrokken.
Betaling ad € 2.035,-
3.13.
Deze betaling ziet op de door de man ten behoeve van de vrouw betaalde kosten voor het gebruik van haar gsm. Ten tijde van de door de man verrichte betalingen waren partijen nog gehuwd en de man heeft deze kosten vrijwillig ten behoeve van de vrouw voldaan. Aldus is het hof ten aanzien van deze kosten eveneens van oordeel dat de vrouw niet gehouden is om (een deel van) dit bedrag aan de man terug te betalen, waarbij het hof ook hier verwijst naar artikel 1:81 BW.
Hoogte verrekenvordering
3.14.
Vaststaat, dat de vrouw in totaal recht had op een bedrag terzake van verrekening huwelijksvoorwaarden van (zie beschikking rechtbank 17 mei 2013 blad 3) € 181.856,-
Te vermeerderen met haar aandeel in de stille reserves ad € 28.939,-
Totaal € 210.795,- Onbetwist is, dat de vrouw heeft ontvangen een bedrag van € 64.435,- en een voorschot van € 80.000,
zodat zij nog aanspraak had op € 66.360,-
Van de bedragen die de man op dit bedrag in mindering wilde brengen, acht het hof onder verwijzing naar het hierboven onder 3.12 gestelde verrekening van € 1.606,82 (accountantskosten) en € 3.664,50 (IB), dus totaal € 5.271,32 terecht. De vordering van de vrouw op de man bedraagt derhalve € 66.360 -/- € 5,271,32= € 61.088,68.
Terugbetaling
3.15.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de man de door de rechtbank vastgestelde verrekenvordering reeds volledig heeft voldaan, zal het hof bepalen dat de vrouw gehouden is om het teveel ontvangen bedrag van € 5.271,32 aan de man terug te betalen.
3.16.
De beschikking waarvan beroep dient dus te worden vernietigd voor zover het betreft de verrekenvordering.
Proceskosten
3.17.
De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 augustus 2013, voor zover het betreft de verrekenvordering,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw uit hoofde van verrekening op grond van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden verschuldigd is: € 61.088,68;
bepaalt dat de vrouw gehouden is om het door de man teveel betaalde – zijnde een bedrag van € 5.271,32 – aan de man terug te betalen binnen zeven dagen na betekening van deze beschikking;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, M.C. Bijleveld-van der Slikke en C.E.M. Renckens en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2014.