4.De bevindingen van NFI-deskundige forensisch drugsanalyse
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
-de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
-de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving schade wordt berokkend;
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op:
-de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffend uittreksel uit de
Justitiële Documentatie d.d. 29 juli 2014, niet eerder ter zake soortgelijke misdrijven door de strafrechter is veroordeeld;
-de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles tegen elkaar afwegende komt het hof tot oplegging van een gevangenisstraf die lager is dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Aan de hand daarvan acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van na te melden duur in dit geval een passende reactie.
Met oplegging bovendien van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet valt te herleiden dat het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag (in totaal EUR 2.680,-- (goednr. 578351)) afkomstig is uit het bewezen verklaarde feit.
Gelet daarop is het hof van oordeel dat dit geldbedrag, dat in een enveloppe was gestopt, waarop verdachtes naam stond vermeld, moet worden teruggegeven aan de verdachte. In het licht van deze beslissing wordt het verzoek van de raadsman om bij eventueel tussenarrest het onderzoek te heropenen om de verdachte in de gelegenheid te stellen om – kort gezegd – bankafschriften te overleggen afgewezen, bij gebrek aan verdedigingsbelang.
De vorderingen tot tenuitvoerlegging
Het hof is ten aanzien van de vordering van het openbaar ministerie in het arrondissement Oost-Brabant van 13 december 2013, tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te 's-Hertogenbosch van 14 mei 2012 onder parketnummer 01-031865-12 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, van oordeel, dat -nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt- de tenuitvoerlegging van deze straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, dient te worden gelast.
Het hof is voorts ten aanzien van de vordering van het openbaar ministerie in het arrondissement Oost-Brabant van 13 december 2013, tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 januari 2012 onder parketnummers 01-810076-10 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 maand, van oordeel, dat -nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt- de tenuitvoerlegging van deze straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, dient te worden gelast.
Het hof heeft, anders dan de raadsman heeft bepleit, in het onderzoek ter terechtzitting geen aanleiding gezien deze straf al dan niet gedeeltelijk om te zetten in een werkstraf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 22c, 22d, 77a, 77g, 77h, 77i en 77dd van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.