In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, alsook voor het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende verdovende middelen, waaronder GHB, cocaïne, MDMA, 2c-B en amfetamine. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van zeven maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, maar ook de mogelijkheid opperde om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de ten laste gelegde feiten, met als argument dat niet kon worden vastgesteld wanneer de wapens en verdovende middelen in de woning van de verdachte waren aangetroffen. Het hof oordeelde echter dat de argumenten van de verdediging niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen, en dat het alternatieve scenario dat iemand anders de wapens en middelen in de woning had geplaatst niet aannemelijk was.
Het hof heeft de beslissing van de rechtbank over de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf herzien. Hoewel de verdachte zich tijdens de proeftijd aan strafbaar handelen had schuldig gemaakt, besloot het hof om slechts een gedeelte van de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen. De gevangenisstraf van drie maanden werd omgezet in een taakstraf van 180 uren, en de proeftijd werd met een jaar verlengd. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, inclusief de opgelegde hoofdstraf van zeven maanden, met aftrek van voorarrest.