3.1.In dit hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende (onweersproken) feiten.
a. a) Partijen zijn broers. Zij zijn ieder voor 1/3 onverdeeld aandeel gerechtigd, tezamen met de erven van hun in 2010 overleden broer [broer], in het perceel met opstallen plaatselijk bekend als [straatnaam] [huisnummer 2]/[huisnummer 3] te [woonplaats], hierna te noemen “het ouderlijk huis”. Partijen en [broer] hebben het ouderlijk huis, dat toen nog door hun inmiddels overleden moeder werd bewoond, in 1987 in gemeenschappelijke eigendom verkregen. Over het erf van het ouderlijk huis loopt een pad.
b) [appellant] is sinds 1982 en 1986 eigenaar van de aan het gezamenlijke perceel grenzende percelen met respectievelijk kadastrale nummers [kadastraalnummer 1] en [kadastraalnummer 2] bekend als [straatnaam] [huisnummer 1]. Op perceel [kadastraalnummer 1] heeft [appellant] de woning gebouwd, waarin hij woont. In 1986 heeft [appellant] perceel [kadastraalnummer 2], waarover een toegang naar de achtertuin zou kunnen worden gerealiseerd, van zijn moeder gekocht.
c) [appellant] gebruikt het pad dat over het erf van het ouderlijk huis loopt om (onder meer) met de auto aan de achterzijde van zijn woning te komen.
d) Nadat [geïntimeerde] en [broer] daartoe op vordering van [appellant] bij vonnis waren veroordeeld, hebben zij op 13 oktober 2004 hun onverdeelde aandelen in het ouderlijk huis in eigendom overgedragen aan [appellant]. Volgend op de vernietiging van bedoeld vonnis in hoger beroep, heeft [appellant] op 31 januari 2007 aan [geïntimeerde] en [broer] ieder 1/3 aandeel (terug)geleverd. Daarbij zijn partijen overeengekomen dat zij het ouderlijk huis te koop zouden zetten en dat [broer] daarin mocht blijven wonen tot uiterlijk 31 december 2007. Verder zijn zij overeengekomen dat bij verkoop 43,33% van de netto opbrengst aan [appellant] zou toekomen.
e) Begin 2008 heeft [geïntimeerde] zijn broers verzocht om medewerking aan het inschakelen van een makelaar om te gaan komen tot verkoop van het ouderlijk huis. De broers hebben daarop niet gereageerd. Medio 2008 heeft [broer] het ouderlijk huis verlaten en sindsdien staat het leeg. f) Medio 2009 heeft [geïntimeerde] zijn broers bij aangetekend schrijven van zijn (eerdere) raadsman laten weten dat hij niet langer deelgenoot wenst te zijn in de onverdeelde gemeenschap. Medio 2010 hebben partijen afgesproken wegens de slechte gezondheidstoestand van [broer] het dossier tot nader order te laten rusten. Op 19 juni 2010 is [broer] overleden.
g) Partijen hebben medio 2011 onderhandeld over de koop door [appellant] van het aandeel van [geïntimeerde] in het ouderlijk huis, maar zij zijn daar niet uit gekomen. Bij wijze van minnelijke regeling in een door [geïntimeerde] aanhangig gemaakte procedure om te komen tot een opdracht aan een makelaar tot verkoop van het ouderlijk huis, is op 7 maart 2012 aan Makelaar [makelaar] uit [plaats] een opdracht verstrekt tot bemiddeling bij verkoop voor een koopprijs van minimaal € 300.000,=.
g) Bij brief aan [geïntimeerde] van 6 maart 2012 heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat hij per 1 januari 2012 door bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid van weg en overpad over het erf van het ouderlijk huis heeft verkregen. Naar aanleiding van de discussie daarover heeft Makelaar [makelaar] de opdracht teruggegeven.
h) Lopende het onderhavige hoger beroep hebben partijen overeenstemming bereikt over de condities waaronder aan [Rentmeester- & Makelaarskantoor] Rentmeesters- & Makelaarskantoor een opdracht tot bemiddeling bij verkoop van het ouderlijk huis kan worden verstrekt.