ECLI:NL:GHSHE:2014:379

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
20-004511-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • J. Huurman-van Asten
  • J.W. de Ruijter
  • J.M. Reijntjes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis in hoger beroep inzake een gewapende overval met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor het medeplegen van een gewapende overval in Tilburg, waarbij geweld tegen personen werd gebruikt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van enkele onderdelen van de bewijsvoering en de strafmotivering. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waarin ook beslissingen waren genomen over schadevergoeding aan benadeelde partijen.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen in hun vorderingen. Het hof heeft de bewijsmiddelen en verklaringen van getuigen en medeverdachten zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de overval, ondanks de door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario's.

Het hof heeft vastgesteld dat de overval professioneel en grondig was voorbereid, waarbij geweld niet werd geschuwd. De verdachte speelde een prominente rol in de uitvoering van de overval. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof oordeelt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is, gezien de impact van de overval op de slachtoffers en de rechtsorde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004511-11
Uitspraak : 18 februari 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 1 december 2011 in de strafzaak met parketnummer 02-810960-10 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1971],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar.
Voorts heeft de eerste rechter beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partijen
[benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Van de zijde van de verdachte is vrijspraak bepleit, met niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve:
voor wat betreft de bewijsvoering en de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs;
de strafmotivering.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Daartoe is het volgende aangevoerd.
A. Het hof kan al niet tot een bewezen verklaring komen, omdat niet vast staat dat de overval op de “Duitsers “ gepleegd is door de groep “Nederlanders”, waartoe verdachte zou behoren en dat door deze Nederlanders zou zijn geschoten. Sterker nog: het staat niet vast de Duitsers daadwerkelijk zijn overvallen. Een alternatief scenario valt niet uit te sluiten, zoals een inside job of friendly fire. In dat verband heeft de raadsman ook gewezen op de omstandigheid dat de verstrekte signalementen van de overvallers niet overeenkomen met die van de Nederlanders, inclusief verdachte zelf.
Bovendien staat niet vast dat het telefoonnummer eindigend op [nummer] van verdachte is. Gelet op de connecties van de medeverdachte [medeverdachte 1] met diverse personen die telefonisch contact hebben gehad met het nummer eindigend op [nummer], kan dit telefoonnummer net zo goed van [medeverdachte 1] zijn geweest. Daarnaast heeft de raadsman er op gewezen dat het bewijs tegen verdachte in hoofdzaak bestaat uit de belastende verklaringen van [medeverdachte 1], welke verklaringen aantoonbaar onbetrouwbaar zijn gebleken en kennelijk zijn bedoeld om zichzelf vrij te pleiten. Daarom moeten de verklaringen van [medeverdachte 1] worden uitgesloten van het bewijs. Het enige steunbewijs voor deze verklaringen bestaat uit de verklaringen van [getuige 1] en medeverdachte [medeverdachte 2]. Het is echter onduidelijk of zij verklaren uit eigen wetenschap of dat zij slechts verklaren over hetgeen zij uit de media hebben vernomen. Bovendien zijn zij bij de rechter-commissaris teruggekomen op hun verklaringen.
Zo al kan worden vastgesteld dat de groep Nederlanders de overval heeft gepleegd, is geen bewijs voorhanden voor het medeplegen van de verdachte van het toegepaste geweld op de Duitsers, waaronder het schieten op [benadeelde 1].
Uit de verklaringen van de getuige [getuige 2] en de medeverdachte [medeverdachte 3] volgt immers dat verdachte op de dag van de overval niet ter plaatse is geweest; het gekwalificeerde gevolg - het geweld en het zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer [benadeelde 1] - valt daarom buiten het opzet van verdachte.
Op basis van het hiervoor gestelde is er mitsdien onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling te komen en moet verdachte worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ad A. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen, zoals die later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, af dat de in de tenlastelegging omschreven diefstal met geweld daadwerkelijk is gepleegd. Het verwerpt de door de raadsman opgeworpen alternatieve scenario’s als hoogt onaannemelijk. Ook na langdurig onderzoek en het horen van een reeks van getuigen is daarvoor immers geen redelijk aanknopingspunt gevonden.
Uit de gegevens met betrekking tot het telefoonnummer eindigend op [nummer], blijkt dat dit nummer in de periode van 1 tot en met 31 januari 2010 117 contactmomenten met de zoon van verdachte heeft gehad en 95 contactmomenten met zijn toenmalige vriendin [vriendin]. Deze [vriendin] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte dat telefoonnummer gebruikte en dat verdachte haar destijds via dit telefoonnummer dagelijks belde. Dat deze woorden haar in de mond zouden zijn gelegd bij haar verhoor door de politie is niet aannemelijk geworden.
Op grond van deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat dit nummer aan verdachte toebehoorde en niet aan een ander, zoals [medeverdachte 1].
Het hof ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van door [medeverdachte 1] bij de politie afgelegde verklaringen, voor zover die door het hof zullen worden gebruikt. Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van die verklaringen heeft het hof meegewogen dat hij uitgebreid heeft verklaard over zijn betrokkenheid bij de verhuur van het pand aan de Goirkestraat [nummer] te Tilburg. [medeverdachte 1] heeft in deze verklaringen ook zichzelf belast. [medeverdachte 1] heeft, ter terechtzitting als getuige verschenen, weliswaar geweigerd om vragen van de verdediging te beantwoorden, zodat zij niet in staat is geweest om haar ondervragingsrecht op voldoende wijze te effectueren, maar het is geenszins zo dat de bewezenverklaring uitsluitend of in overwegende mate op zijn verklaringen steunt; die vinden immers op tal van onderdelen bevestiging in de andere door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman aangevoerde onvoldoende is om te twijfelen aan de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 2]. Anders dan de raadsman acht het hof de voor verdachte belastende verklaringen van [medeverdachte 2] voldoende geloofwaardig en betrouwbaar, nu hij daarin gedetailleerd en consequent heeft verklaard. De omstandigheid dat hij bij de rechter-commissaris is teruggekomen op zijn eerdere verklaringen doet aan dit oordeel niet af.
Nu het hof geen gebruik zal maken van de verklaringen afgelegd door [getuige 1], behoeft het te dien aanzien gevoerde verweer geen verdere bespreking.
Ad B. Het hof is van oordeel dat het dossier voldoende bewijs bevat waaruit blijkt dat verdachte nauw betrokken was bij de voorbereiding van de begane diefstal met geweld, dat – zo hij zelf al niet een van de overvallers is geweest – hij in elk geval in hun gezelschap verkeerde en zich met hen in het pand aan de Goirkestraat [nummer] te Tilburg heeft schuilgehouden en bij de overval aanwezig is geweest. Verder staat vast dat tenminste een van de overvallers een vuurwapen bij zich had en dit ook heeft gebruikt, en dat is gespoten met pepperspray.
Onder deze omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat hij dit geweld, voorzover hij het al niet zelf heeft uitgevoerd, in elk geval mede voor zijn rekening heeft genomen.
Uit de ter terechtzitting door de getuige [getuige 2] afgelegde verklaring kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat verdachte op het moment van de overval elders was. [getuige 2] had destijds, zoals door zijn aantekenboekje werd bevestigd, in een wegrestaurant een afspraak met ene [persoon afspraak] en niet met verdachte. Hij zegt verdachte toen elders in het restaurant te hebben gezien. Gelet op het tijdsverloop acht het hof aannemelijk dat hij zich vergist. Dat [getuige 2] op enig moment ook de naam [verdachte] in zijn boekje heeft genoteerd doet hieraan niet af.
Het hof verwerpt mitsdien alle door de raadsman gevoerde verweren.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof daarbij in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat:
het bij het bewezenverklaarde feit gaat om een - professionele en van te voren grondig voorbereide - brutale overval in vereniging, waarbij geweld op andere personen niet is geschuwd: zo is daadwerkelijk pepperspray gebruikt tegen personen en met een vuurwapen geschoten op een persoon -[benadeelde 1]-; het hof overweegt daarbij dat de verdachte een prominente rol heeft gespeeld in zowel de voorbereiding als de uitvoering van deze overval;
  • twee slachtoffers daardoor dusdanig in paniek zijn geraakt dat zij van een balkon zijn gesprongen;
  • voor een van de slachtoffers, -[benadeelde 1]- de gevolgen zeer groot zijn geweest, zoals blijkt uit zijn medische gegevens en slachtofferverklaring; hij heeft bij deze overval een oog verloren omdat hij in zijn gezicht werd geraakt door een kogel;
  • slachtoffers als gevolg van feiten als de onderhavige - naast de lichamelijke gevolgen - nog langdurig last kunnen hebben van nadelige psychische gevolgen, zoals gevoelens van angst en onveiligheid, waarvan in deze zaak ook is gebleken;
  • door een gewelddadig feit als het onderhavige de rechtsorde ernstig is geschokt en dat dergelijke feiten in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengen;
  • verdachte en zijn mededaders, zich van de mogelijke gevolgen van hun handelen bewust, zich daar niet hebben laten weerhouden en zich louter hebben laten leiden door eigen financieel gewin.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 december 2013, waaruit volgt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld terzake van een vermogensdelict en op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles tegen elkaar afwegende acht het hof met de advocaat-generaal een straf als opgelegd door de rechtbank passend en geboden.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inbegrip van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3].
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. J.W. de Ruijter en mr. J.M. Reijntjes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van A van Baast, griffier,
en op 18 februari 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.