In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind van [woonplaats 1] naar [woonplaats 3]. De rechtbank had eerder het verzoek van de moeder afgewezen, omdat zij niet voldoende had aangetoond dat er een objectieve (dringende) noodzaak was voor de verhuizing. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige en de vader zwaarder woog dan de wensen van de moeder. De moeder had aangevoerd dat de verhuizing noodzakelijk was voor haar geluk en werk, maar het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende bewijs had geleverd voor deze claims. Het hof heeft ook het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader bepaald, omdat deze meer waarborgen bood voor het voortgezet ouderschap. De zorgregeling werd vastgesteld op één weekend per veertien dagen bij de moeder, met de verplichting dat de moeder ervoor zorgdraagt dat de minderjarige op maandagochtend op tijd op school is in [woonplaats 1]. De beslissing van het hof benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit voor de minderjarige in het licht van de echtscheiding van de ouders.