ECLI:NL:GHSHE:2014:3811

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
F 200.150.284_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming verhuizing met minderjarige en hoofdverblijfplaats

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind van [woonplaats 1] naar [woonplaats 3]. De rechtbank had eerder het verzoek van de moeder afgewezen, omdat zij niet voldoende had aangetoond dat er een objectieve (dringende) noodzaak was voor de verhuizing. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige en de vader zwaarder woog dan de wensen van de moeder. De moeder had aangevoerd dat de verhuizing noodzakelijk was voor haar geluk en werk, maar het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende bewijs had geleverd voor deze claims. Het hof heeft ook het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader bepaald, omdat deze meer waarborgen bood voor het voortgezet ouderschap. De zorgregeling werd vastgesteld op één weekend per veertien dagen bij de moeder, met de verplichting dat de moeder ervoor zorgdraagt dat de minderjarige op maandagochtend op tijd op school is in [woonplaats 1]. De beslissing van het hof benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit voor de minderjarige in het licht van de echtscheiding van de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 18 september 2014
Zaaknummer: F 200.150.284/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/258448 FA RK 13-130 en
C/02/257235 FA RK 12-5787
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.M.H. de Werd,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats 2],
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Th.Th.M.L. Boersema en mr. T.M. Subelack.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 mei 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover daarbij is bepaald dat de moeder geen toestemming krijgt om met het minderjarige kind van partijen van [woonplaats 1] naar [woonplaats 3] te verhuizen, het verzoek van de moeder om partneralimentatie is afgewezen (omdat zij haar behoefte onvoldoende heeft onderbouwd) en aan de vader een vergoedingsrecht jegens de moeder ad € 72.500,-- is toegekend en, opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
primair: de moeder toestemming krijgt om met het minderjarige kind van partijen naar [woonplaats 3] te verhuizen (A), dan wel;
subsidiair: het minderjarige kind van partijen zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben en een zorgregeling voor de moeder vast te stellen zoals opgenomen in het beroepschrift (B), voorts te bepalen dat de vader aan de moeder een bijdrage in haar levensonderhoud moet voldoen van € 2.500,-- netto per maand (C) en te bepalen dat de vader geen vergoedingsrecht op de moeder heeft (D), althans zodanig te beslissen als het hof juist acht en de te geven beschikking in deze uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.1.1.
Bij afzonderlijk brief met twee producties, ingekomen ter griffie op 30 mei 2014, heeft de moeder verzocht de verzoeken A en B, zoals hierboven in het petitum onder 2.1 weergegeven, als spoedappel te behandelen.
2.2.
Bij verweerschrift in het spoedappel met producties, ingekomen ter griffie op 28 juli 2014, heeft de vader verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de moeder af te wijzen dan wel ongegrond te verklaren voor zover zijn verweer strekt, de moeder geen toestemming te verlenen om met het minderjarige kind van partijen naar [woonplaats 3] te verhuizen en – als de moeder volhardt in haar standpunt dat zij hoe dan ook naar [woonplaats 3] zal verhuizen óók als zij geen vervangende toestemming van het hof krijgt – het hoofdverblijf van het minderjarige kind van partijen bij de vader te bepalen en daarbij in beide gevallen – dus zowel wanneer het minderjarige kind van partijen zijn hoofdverblijf bij de vader krijgt als wanneer hij zijn hoofdverblijf bij de moeder krijgt – een contactregeling tussen het minderjarige kind van partijen en de andere ouder vast te stellen die het hof meest in het belang de minderjarige acht, waarbij de vader het hof verzoekt om, in het geval het hoofdverblijf van het minderjarige kind van partijen bij hem wordt bepaald en het hof in dat geval de door de moeder voorgestelde contactregeling zou volgen, het verzoek van de moeder om de contactregeling tussen haar en het minderjarige kind van partijen tot zijn 6e jaar te laten starten op donderdagmiddag na school af te wijzen en te bepalen dat de moeder in dat geval er zelf voor moet zorgdragen dat het minderjarige kind van partijen op maandagochtend tijdig in [woonplaats 1] op school is.
2.3.
Het hof heeft het verzoek van de moeder om een deel van haar appel als een spoedappel te behandelen gehonoreerd en het door de moeder ingestelde hoger beroep gesplitst in de zaken met zaaknummer F 200.150.284/01 (vervangende toestemming verhuizing, hoofdverblijfplaats en de zorgregeling met de niet-verzorgende ouder) en F 200.150.309/01 (partneralimentatie en het vergoedingsrecht). Het hof zal in de onderhavige beschikking alleen een beslissing nemen omtrent de verzoeken A en B van de moeder en de overige onderdelen C en D afzonderlijk behandelen en beslissen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Werd;
  • de vader, bijgestaan door mr. T.M. Subelack,
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad].
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V2-formulier ingediend door de advocaat van de vader op 23 juni 2014;
  • de brief met bijlage van de raad d.d. 26 juni 2014;
  • het V5-formulier ingediend door de advocaat van de vader op 30 juni 2014;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de vader op 3 juli 2014;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 17 juli 2014;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 21 juli 2014;
  • de ter zitting door mr. Subelack overgelegde en voorgedragen pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 22 mei 2010 in de gemeente Oosterhout gehuwd.
Voorafgaand aan het huwelijk van partijen is geboren:
- [de zoon] (hierna: [de zoon]), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de zoon] uit.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog niet was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang:
  • bepaald dat [de zoon] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft;
  • bepaald dat de vader en [de zoon] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar in de ene week van donderdagmiddag na school tot maandag 17.00 uur en in de andere week van donderdagmiddag na school tot en met zaterdag 10.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties;
  • het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van vervangende toestemming om met [de zoon] naar de regio [regio] te verhuizen, afgewezen.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft de moeder ten onrechte geen toestemming gegeven om met [de zoon] van [woonplaats 1] naar [woonplaats 3] te verhuizen. De moeder heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij de verhuizing goed heeft doordacht en voorbereid. De moeder stelt dat de fysieke afstand tussen [woonplaats 1] en [woonplaats 3] niet een frequent en regelmatig contact tussen [de zoon] en de vader belemmert en dat [de zoon] reizen niet bezwaarlijk vindt. De moeder is van mening dat de verhuizing van [woonplaats 1] naar [woonplaats 3] voor haar noodzakelijk en in het belang van [de zoon] is. De moeder stelt dat zij niet in [woonplaats 1] geworteld is en [de zoon] daardoor evenmin. Zij heeft – ondanks pogingen daartoe – nimmer kunnen aarden in [woonplaats 1]. [de zoon] is niet gebaat bij een moeder die niet gelukkig is in haar leefomgeving. De moeder heeft voor de vader [woonplaats 3] verlaten om in [woonplaats 1] te gaan wonen. De moeder stelt dat nu het huwelijk van partijen voorbij is niets haar nog aan [woonplaats 1] bindt. Het is de moeder niet gelukt om in de omgeving van [woonplaats 1] een baan te vinden. Zij stelt dat in de omgeving van [woonplaats 3] meer kans op werk is. De moeder heeft een groot deel van haar sociaal leven in [woonplaats 3] en heeft daar ook familie in de buurt die [de zoon] thans geregeld ziet. De grootouders moederszijde wonen ook dichter bij [woonplaats 3] dan bij [woonplaats 1], namelijk in [plaats], waardoor [de zoon] hen ook meer frequent kan zien. Daarnaast heeft de rechtbank er geen rekening mee gehouden dat [de zoon] al gewend is in [woonplaats 3]. De moeder en ook [de zoon] verblijven reeds sinds de breuk met de vader zeer geregeld in [woonplaats 3]. Vanaf 2013 heeft de moeder aldaar een woning tot haar beschikking waar zij met [de zoon] zeer geregeld – om het weekend – verblijft en inmiddels heeft zij in [woonplaats 3] ook een school voor [de zoon] gevonden. [de zoon] heeft het naar zijn zin in [woonplaats 3]. De moeder stelt dat een verhuizing van [woonplaats 1] naar [woonplaats 3] feitelijk geen overgang voor [de zoon] betekent. Ook indien de moeder geen toestemming van het hof verkrijgt om met [de zoon] naar [woonplaats 3] te verhuizen, zal zij deze verhuizing doorzetten. De moeder heeft ter zitting – desgevraagd – verklaard niet bereid te zijn om de mogelijkheid van een alternatieve woonplaats (dan [woonplaats 3]), dichter bij [woonplaats 1], te onderzoeken.
3.5.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
Bij de beoordeling van het verzoek van de moeder om met [de zoon] naar [woonplaats 3] te mogen verhuizen dient het belang van [de zoon] bij een verblijf in zijn vertrouwde omgeving te worden afgewogen tegen het belang van de moeder om te kunnen verhuizen. De vader is van mening dat zowel de raad als de rechtbank het verzoek van de moeder om te mogen verhuizen naar [woonplaats 3] op goede gronden heeft afgewezen. De vader stelt dat de moeder – gelet op de feitelijke gang van zaken – het belang van [de zoon] negeert. Zo verblijft zij regelmatig met [de zoon] in [woonplaats 3], zonder daarbij de vader in kennis te stellen van het adres waar zij dan verblijven. Deze houding van de moeder maakt dat de vader er geen enkel vertrouwen in heeft dat, als de moeder toestemming zou krijgen om naar [woonplaats 3] te verhuizen, zij de uitgebreide contactregeling tussen [de zoon] en hem in stand zal laten, een dergelijke regeling te blijven onderhouden en hierbij in het belang van [de zoon] zal blijven handelen. De vader verwijst hierbij ook naar de bevindingen van de raad hieromtrent in het raadsrapport d.d. 21 oktober 2013. De vader is van mening dat het belang van [de zoon] om in [woonplaats 1] te kunnen blijven wonen evident is. [de zoon] woont al zijn hele leven in [woonplaats 1]. Anders dan de moeder stelt heeft [de zoon] wel degelijk sociale contacten in [woonplaats 1]. [de zoon] gaat naar school in [woonplaats 1] en heeft daar vriendjes. Bovendien wonen de grootouders vaderszijde en andere familieleden in de buurt van [woonplaats 1] en ziet hij hen geregeld. Dat zou anders zijn wanneer de moeder met [de zoon] in [woonplaats 3] gaat wonen, waar overigens geen familieleden van de moeder wonen. Daarbij komt dat er thans sprake is van een zeer ruime zorgregeling waarbij de vader ook doordeweeks contact heeft met [de zoon]. [de zoon] luncht tussen de middag bij de vader thuis en wordt door de vader van school gehaald en naar school gebracht. De door de moeder verzochte weekendregeling zal in de toekomst steeds lastiger uit te voeren zijn. Als [de zoon] wil deelnemen aan sport/hobbyclubs zullen deze activiteiten juist in het weekend plaatsvinden. [de zoon] kan hierdoor of niet aan deze activiteiten deelnemen of hij moet ieder weekend op en neer worden gebracht, hetgeen de vader beide niet in het belang van [de zoon] acht.
De moeder heeft op grond van de voorlopige voorzieningen nog steeds het recht om gebruik te maken van de echtelijke woning in [woonplaats 1] en heeft derhalve geen enkele noodzaak uit te wijken naar een woning in [woonplaats 3]. De vader stelt dat de moeder voor haar werk evenmin naar [woonplaats 3] hoeft te verhuizen. Zij ontvangt thans een Ziektewet-uitkering en het werk van de moeder is niet plaatsgebonden. De vader stelt dat de moeder maar één reden voor de verhuizing heeft en dat is dat zij niet gelukkig in [woonplaats 1] is. De vader is van mening dat dit geen reden kan zijn om [de zoon] – tegen zijn belang in – uit zijn vertrouwde omgeving weg te halen. De vader heeft ter zitting van het hof – desgevraagd – verklaard bereid te zijn om de mogelijkheid van een alternatieve woonplaats (dan [woonplaats 3]) zoals bijvoorbeeld [alternatieve woonplaats] te onderzoeken als oplossing van het geschil.
Indien het verzoek van de moeder tot verlening van vervangende toestemming wordt afgewezen en de moeder alleen naar [woonplaats 3] verhuist, dan acht de vader het in het belang van [de zoon] dat het hoofdverblijf van [de zoon] bij hem wordt bepaald en dat er een zorgregeling met de moeder wordt vastgesteld. De vader merkt op dat hij in staat is om het grootste deel van de zorg voor [de zoon] voor zijn rekening te nemen en dat hij een goede band met [de zoon] heeft.
De vader is van mening dat de door de moeder voorgestelde zorgregeling niet in het belang van [de zoon] is omdat [de zoon] op een leeftijd komt dat hij ook in het weekend steeds meer activiteiten heeft. Om die reden vindt de vader dat een zorgregeling moet worden vastgesteld waarbij [de zoon] één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na school 12.00 uur tot zondagavond 17.00 uur (en desnoods tot maandagochtend) bij de moeder zal verblijven. Het verzoek van de moeder om de zorgregeling tussen haar en [de zoon] tot zijn 6e jaar te laten starten op donderdagmiddag na school moet worden afgewezen. [de zoon] moet in [woonplaats 1] namelijk ook op vrijdag naar school. De vakantie- en feestdagen zouden dan tussen partijen bij helfte kunnen worden verdeeld. Bovendien verzoekt de vader dat als de moeder [de zoon] tot maandagochtend bij zich wil hebben, zij er zelf voor moet zorgdragen dat [de zoon] op maandagochtend tijdig in [woonplaats 1] op school is.
3.6.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep – samengevat – verklaard dat de raad had gehoopt dat de moeder – ondanks dat zij in [woonplaats 1] ongelukkig is – bij [de zoon] zou blijven. De raad hoopt dat partijen alsnog via mediation of begeleiding tot overeenstemming kunnen komen.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
Vervangende toestemming verhuizing
3.7.1.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor een verhuizing met [de zoon] naar [woonplaats 3] overweegt het hof als volgt.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen in beginsel toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Conform vaste rechtspraak dient de rechter bij zijn beslissing in dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
3.7.3.
In een geschil als het onderhavige dienen de navolgende omstandigheden en belangen te worden gewogen:
  • het recht en belang voor de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de mate waarin partijen in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de extra kosten van de omgang na de verhuizing;
  • de belangen van de minderjarige, zijn leeftijd en de mate waarin hij geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan verhuizingen.
3.7.4.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing met [de zoon] naar [woonplaats 3], terecht heeft afgewezen. In aanvulling op de motivering door de rechtbank en met in achtneming van bovengenoemde omstandigheden en belangen overweegt het hof het volgende.
3.7.5.
Het hof stelt naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep vast dat het belang van de moeder bij de verhuizing hoofdzakelijk is gelegen in het feit dat zij ongelukkig is in [woonplaats 1] en daar niet kan aarden. De moeder voelt zich als “stadse” niet thuis in het Brabantse [woonplaats 1]. Zij wenst daarom een nieuw leven op te bouwen in [woonplaats 3], in welke omgeving zij meer haar sociale leven heeft en waar zij voorafgaand aan het huwelijk van partijen een geruime tijd heeft gewoond. Het hof stelt evenwel vast dat aan de keuze van de moeder om naar [woonplaats 3] te verhuizen enkel subjectieve redenen ten grondslag liggen. Zij heeft – naar het oordeel van het hof – niet, althans onvoldoende aangetoond dat sprake is van een objectieve (dringende) noodzaak om met [de zoon] naar [woonplaats 3] te verhuizen. De moeder heeft weliswaar gesteld dat zij in de omgeving van [woonplaats 3] meer kans heeft op een baan, maar het hof is van oordeel dat de moeder dit onvoldoende heeft aangetoond. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vader – onweersproken – heeft gesteld dat de moeder vanwege de aard van haar beroep als internet marketeer veelal vanuit huis kan werken, daardoor niet plaatsgebonden is en dat zij thans een niet werkzaam is, doch een Ziektewet-uitkering ontvangt.
Ter zitting van het hof is gebleken dat de moeder inmiddels zonder [de zoon] naar [woonplaats 3] is verhuisd en alleen in [woonplaats 1] is, als zij de zorg voor [de zoon] heeft.
3.7.6.
Het hof stelt vast dat de vader er belang bij heeft dat aan de moeder de toestemming om met [de zoon] naar [woonplaats 3] te verhuizen wordt geweigerd. Voor de vader is het van belang dat hij onverminderd contact heeft met [de zoon] en dat hij als ouder invulling kan blijven geven aan zijn ouderschap.
3.7.7.
Het hof overweegt omtrent het belang van [de zoon] als volgt. [de zoon] heeft er belang bij om in [woonplaats 1] te blijven wonen. [de zoon] is in [woonplaats 1] geboren, hij gaat daar sinds oktober 2013 naar school en hij heeft zijn sociale contacten in (de omgeving van) [woonplaats 1] zoals vriendjes en zijn grootouders vaderszijde. Het hof concludeert dat [de zoon] in [woonplaats 1] is geworteld. Anders dan de moeder stelt, is het hof van oordeel dat de verhuizing van [de zoon] naar [woonplaats 3] grote veranderingen met zich brengt. Het hof doelt er daarbij op dat [de zoon] naar een andere school moet, hij nieuwe vriendjes moet maken en hij hierdoor een minder intensief contact zal hebben met zijn vader en grootouders vaderszijde. Onweersproken staat vast dat [de zoon] thans ook doordeweeks contact heeft met de vader, nu [de zoon] tussen de middag bij de vader luncht, hetgeen bij een verhuizing van [de zoon] naar [woonplaats 3] niet meer mogelijk is. Deze veranderingen acht het hof, gelet op het feit dat [de zoon] in de afgelopen periode door de echtscheiding van zijn ouders al zo veel veranderingen heeft meegemaakt, niet in het belang van [de zoon].
3.7.8.
Voornoemde belangen van de moeder, de vader en [de zoon] tegen elkaar afwegend, is het hof van oordeel dat het belang van de moeder om met [de zoon] naar [woonplaats 3] te verhuizen niet dient te prevaleren boven het belang van met name [de zoon] en (ook) de vader bij niet verhuizing. Het hof acht daarbij voorts nog van belang dat de vader – in het kader van het voortgezet ouderschap na echtscheiding – meer dan de moeder, in staat lijkt te zijn de andere ouder een plaats te geven in het leven van [de zoon]. Indien [de zoon] met de moeder naar [woonplaats 3] zou verhuizen, voorziet het hof een gerede kans op belemmeringen in het contact tussen [de zoon] en de vader. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de huidige zorgregeling moeizaam tot stand is gekomen en de vader – anders dan de moeder - ter zitting van het hof – desgevraagd – heeft verklaard bereid te zijn om de mogelijkheden voor een alternatieve woonplaats (dan [woonplaats 3]) voor [de zoon], zoals bijvoorbeeld [alternatieve woonplaats] indien de moeder bereid zou zijn daar naar toe te verhuizen, te onderzoeken. Voor de moeder is slechts de woonplaats [woonplaats 3] bespreekbaar, zelfs indien dit met zich brengt dat de hoofdverblijfplaats van [de zoon] dan bij de vader wordt bepaald. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover daarin de rechtbank het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen om met [de zoon] naar [woonplaats 3] te verwijzen heeft afgewezen, dan ook bekrachtigen.
Hoofdverblijfplaats
3.7.9.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe wordt, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, de beslissing gerekend bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.10.
Nu het hof het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen om met [de zoon] naar [woonplaats 3] te verhuizen heeft afgewezen en de moeder heeft gezegd dat haar verhuizing naar [woonplaats 3] een vaststaand gegeven is, is het hof van oordeel dat het hoofdverblijf van [de zoon] – conform het advies van de raad en gelet op de standpunten van partijen omtrent dit scenario – bij de vader dient te worden bepaald. Daarbij komt dat het hof bij de vader meer waarborgen ziet voor het voortgezet ouderschap van beide ouders na de echtscheiding. De beschikking waarvan beroep dient op dit punt te worden vernietigd.
Zorgregeling
3.7.11.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.12.
Het hof zal omtrent de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en de vader een regeling vaststellen als na te melden, die het hof in het belang van [de zoon] wenselijk voorkomt. Het acht de door de vader vastgestelde zorgregeling het meest in het belang van [de zoon], nu de door de moeder verzochte regeling tot het 6e jaar van [de zoon] aanvangt op donderdagmiddag en [de zoon] in [woonplaats 1] ook op vrijdag naar school moet. Het hof zal daarom bepalen dat [de zoon] één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na school (12.00 uur) tot maandagochtend vóór school bij de moeder verblijft. Als dit laatste voor de moeder niet haalbaar is kan zij [de zoon] op zondag om 17.00 uur bij de vader terugbrengen. In ieder geval dient de moeder ervoor zorg te dragen dat [de zoon] op maandagochtend tijdig in [woonplaats 1] op school is. De feestdagen en vakanties zullen tussen partijen in onderling overleg bij helfte verdeeld worden.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep op dit punt vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 april 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover de rechtbank daarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder heeft bepaald en in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een contactregeling tussen de vader en de minderjarige heeft vastgesteld;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt het hoofdverblijf van [de zoon], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats], bij de vader;
bepaalt dat de moeder en [de zoon], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats], in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na school (12.00 uur) tot maandagochtend vóór school en gedurende de helft van de vakantie- en feestdagen, nader in onderling overleg door partijen te regelen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere beslissing omtrent de te bepalen partneralimentatie en het vergoedingsrecht aan;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.E.M. Renckens en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2014.